
Jurisprudentie
AU8359
Datum uitspraak2005-12-16
Datum gepubliceerd2005-12-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-007001-04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-12-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-007001-04
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uit het voorgaande blijkt dat de persoon die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in deze zaak een andere persoon is dan de persoon die in eerste aanleg terecht heeft gestaan. De persoon die in hoger beroep is gekomen moet daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het niet deze persoon is “die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken” als bedoeld in artikel 404 eerste lid Wetboek van Strafvordering.
Uitspraak
Parketnummer: 21-007001-04
Uitspraak d.d.: 16 december 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Almelo van 6 juli 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 december 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
In eerste aanleg is in deze zaak gedagvaard voor de zitting van 6 juli 2004 van de politierechter in de rechtbank Almelo een persoon genaamd M.I. Tot en met de berechting in eerste aanleg bij de politierechter is deze persoon op die naam voorlopig gehecht. Vast staat dat van deze persoon vingerafdrukken zijn genomen. Bij de behandeling in eerste aanleg is deze persoon verschenen. Het moet dan ook deze persoon zijn geweest die door de politierechter op 6 juli 2004 is veroordeeld tot straf. De naam op het stempelvonnis luidt echter niet M.I. maar - uitsluitend – [verdachte].
Op 30 november 2004 is tegen het vonnis van de politierechter hoger beroep ingesteld door een persoon genaamd [verdachte]. Op grond van het bepaalde in artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering is niet alsnog een proces-verbaal van de terechtzitting met aantekening van het mondeling vonnis gemaakt.
Ter terechtzitting van het hof van 26 mei 2005 is de persoon die hoger beroep heeft ingesteld verschenen. Hij heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart waarvan zich een kopie bij de stukken bevindt. Deze persoon heeft gesteld dat hij niet de persoon is geweest die in eerste aanleg is verschenen ter terechtzitting van de politierechter in deze zaak.
Het hof heeft bij tussenarrest van 26 mei 2005 onder meer gevraagd om een vergelijkend vingerafdrukkenonderzoek. Uit dit vergelijkend vingerafdrukkenonderzoek blijkt thans dat de vingerafdrukken van de persoon van wie in deze zaak bij de aanvang van het politieonderzoek (dat wil zeggen: bij gelegenheid van zijn aanhouding) vingerafdrukken zijn genomen niet overeenkomen met de vingerafdrukken van de persoon die in deze zaak ter terechtzitting van het hof is verschenen. Het hof acht daarmee aannemelijk dat het gaat om twee verschillende personen.
De omstandigheid dat uit politieonderzoek in deze zaak was gebleken dat de vingerafdrukken van de persoon die in eerste aanleg terecht heeft gestaan ook bleken te behoren bij een persoon genaamd [verdachte]. wordt door de ter terechtzitting van het hof verschenen, [verdachte] geheten persoon verklaard door erop te wijzen dat genoemde M.I. in het verleden vaker - ten onrechte dus - de naam [verdachte] heeft opgegeven bij contacten met de politie. Deze verklaring komt het hof in het licht van de gegeven toelichting en overige omstandigheden plausibel voor.
Uit het voorgaande blijkt dat de persoon die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in deze zaak een andere persoon is dan de persoon die in eerste aanleg terecht heeft gestaan. De persoon die in hoger beroep is gekomen moet daarom hierin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het niet deze persoon is “die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken” als bedoeld in artikel 404 eerste lid Wetboek van Strafvordering.
Nu tevens gebleken is dat het vonnis in eerste aanleg ten onrechte op naam is gesteld van [verdachte], dient het voorgaande er naar het oordeel van het hof toe te leiden dat de registratie van de veroordeling in deze zaak ten name van [verdachte] moet worden verwijderd.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Bepaalt dat de registratie van de veroordeling in deze zaak (parketnummer 08-004246-04) ten name van [verdachte] moet worden verwijderd.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr J.W.P. Verheugt en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr H.G. Leentvaar-Loohuis, griffier,
en op 16 december 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

