Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8362

Datum uitspraak2005-12-15
Datum gepubliceerd2005-12-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1199/05 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof is van oordeel dat, in het algemeen, een notaris verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen gedragingen of voor gedragingen die hem zijn toe te rekenen. Nu het in het onderhavige geval geen eigen gedragingen van de notaris betreft dient te worden nagegaan of deze gedragingen van een medevennoot van de notaris aan haar kunnen worden toegerekend. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is nu de notaris op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de behandeling van het verzoek van klager.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Bij vervroeging Beslissing van 15 december 2005 in de zaak onder rekestnummer 1199/05 NOT van: PROF.DR. [naam], wonende te [plaats], APPELLANT, t e g e n MR. [naam], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. J.R. Dam. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellant, verder te noemen klager, is bij een op 3 augustus 2005 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Zwolle, verder te noemen de kamer, van 13 juli 2005, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de notaris, gedeeltelijk gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel en voor het overige ongegrond is verklaard. 1.2. Klager heeft zijn beroepschrift nader aangevuld per brief, ter griffie ingekomen op 8 september 2005. 1.3. Van de zijde van de notaris is op 13 oktober 2005 een verweerschrift met bijlagen ingediend. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 november 2005. Klager is verschenen en heeft het woord gevoerd. De notaris heeft per brief, ingekomen op 8 november 2005, laten weten niet te zullen verschijnen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen. 4. De feiten 4.1. Klager heeft gebruik gemaakt van de fiscale diensten van de maatschap [naam], gevestigd te [plaats] en [plaats]. Deze maatschap bestaat uit een interdisciplinair samenwerkingsverband tussen notarissen en belastingadviseurs. Klager heeft zich begin oktober 1999 gewend tot mr.[naam], hierna: [naam], met het verzoek hem bij te staan met een fiscaal probleem. De behandeling van dit verzoek is vervolgens ter hand genomen door een kantoorgenoot, drs.[naam] hierna:[naam]] onder verantwoordelijkheid van [naam]. 4.2. Op 29 november 1999 heeft [naam] aan de belastingdienst ondernemingen, voor zover hier relevant, het volgende bericht: “Namens mijn cliënt de heer[naam] vraag ik uw aandacht voor het volgende. ... Afgesproken is, dat de heer [naam] voor deze bemiddeling van de [naam] een vergoeding zou kijgen van f 200.000. Echter door bepaalde omstandigheden weigerde de [naam] dit bedrag in 1992 aan de heer [naam] uit te betalen. Om dit bedrag alsnog te verkrijgen is de heer [naam] een procedure begonnen tegen de [naam]. Deze procedure is inmiddels door de heer [naam] gewonnen. De vraag is echter, welke fiscale kwalificatie moet worden gegeven aan deze vergoeding. Ik zal dan ook binnenkort met u contact opnemen om het één en ander met u te bespreken. “ 4.3. In 2001 heeft de belastingdienst een boekenonderzoek ingesteld bij klager en de vennootschappen waarbij klager betrokken was. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in het rapport van de belastingambtenaar H.A.M. Kamphuis, gedateerd 26 juni 2001. 4.4. De raad van tucht van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs heeft een klacht van klager gericht tegen mr. [naam] op 7 juni 2005 gedeeltelijk gegrond bevonden en hem een schriftelijke waarschuwing opgelegd. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt de notaris dat zij dan wel haar maatschap, zonder enige last of ruggespraak met klager, een brief heeft gericht aan de belastingdienst op 29 november 1999. Klager heeft het bestaan van deze brief pas ontdekt nadat de belastingdienst zich begin 2001 tot hem wendde met de aankondiging van een boekenonderzoek naar aanleiding van, klaarblijkelijk, de eerdergenoemde brief. 5.2. De inhoud van deze brief berust, aldus klager, op een zeer oppervlakkige en ondeskundige kennisname van de door hem voorgelegde kwestie, waardoor de belastingdienst klager later kwalificeerde als belastingfraudeur. 5.3. Vervolgens heeft de notaris dan wel haar maatschap volledig ten onrechte aanzienlijke bedragen gefactureerd, gerechtelijk ingevorderd en geïncasseerd. Deze bedragen zouden zijn gebaseerd op werkzaamheden die in opdracht van klager zijn verricht. 5.4. Tenslotte verwijt klager de notaris dat zij nimmer heeft gereageerd op de berichten aan haar gericht waarin klager zijn bezwaren naar voren bracht. Klager wijst onder meer op zijn brief van 27 februari 2002. 5.5. In hoger beroep beklaagt klager zich over de gang van zaken in eerste aanleg, in het bijzonder de gang van zaken rond de oproeping van klager voor de zitting van de kamer. 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris verweert zich in de eerste plaats met een schets van de gang van zaken binnen de maatschap. Deze kent twee vestigingen, een kantoor in [plaats] en een kantoor in [plaats]. In het kantoor te [plaats] wordt uitsluitend de belastingadviespraktijk uitgeoefend, in het kantoor te [plaats] worden uitsluitend notariële diensten verleend. De dossiers van cliënten worden strikt gescheiden gehouden. 6.2. Klager heeft gebruik gemaakt van fiscale diensten, verleend door[naam] van het kantoor te [plaats]. De aard van de door hem verrichte fiscale werkzaamheden, de inhoud van de fiscale adviezen en andere dossiergegevens van klager waren de notaris niet bekend. De notaris heeft op geen enkele wijze notariële werkzaamheden voor klager verricht. 6.3. De notaris bevestigt dat klager haar in een brief van 27 februari 2002, tevens gericht aan haar mede-vennoten, mede financieel aansprakelijk stelde voor eventuele geleden schade, voortvloeiende uit de werkzaamheden van [naam]. De notaris achtte het echter niet opportuun en zelfs misplaatst om zich in de zaak te mengen teneinde de zuiverheid van de gescheiden dienstverlening niet in gevaar te brengen. De mede-vennoten van de notaris hebben op de brief gereageerd. Toen klager zich in het voorjaar van 2004 tot de notaris persoonlijk wendde met het verzoek om haar collega tot de orde te roepen, meende de notaris eerst de uitkomst van de lopende gerechtelijke procedure te moeten afwachten. Toen de rechter de maatschap in het gelijk stelde meende de notaris op goede gronden niet meer te hoeven reageren. 7. De ontvankelijkheid van de klacht Klager heeft zijn klacht bij de kamer ingediend op 6 september 2004. Dit betekent dat alle klachtonderdelen die zien op het handelen van de notaris dat heeft plaatsgevonden vóór 6 september 2001 buiten beschouwing moeten worden gelaten zulks op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt, hierna Wna. De klachtonderdelen die zijn genoemd in 5.1. en 5.2. betreffen de brief van 29 november 1999. Klager verwijt de notaris dan wel haar maatschap dat deze brief zonder last of ruggespraak met hem aan de belastingdienst is geschreven. Klager heeft gesteld dat het bestaan van deze brief hem pas duidelijk werd nadat de belastingdienst begin 2001 een boekenonderzoek aankondigde. Alhoewel het hof de exacte datum van deze aankondiging niet bekend is gaat het hof ervan uit dat dit ruim vóór de datum van 6 september 2001 is geweest, mede gelet op het desbetreffende rapport van 26 juni 2001. Mitsdien komt het hof tot het oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in de klachtonderdelen genoemd in 5.1. en 5.2. 8. De beoordeling van de klacht voor het overige 8.1. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Dit bezwaar van klager behoeft geen nadere bespreking, omdat de door hem gestelde tekortkoming ten gevolge van de behandeling in hoger beroep is hersteld. 8.2. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat zij ten onrechte bedragen heeft gefactureerd, gerechtelijk heeft ingevorderd en heeft geïncasseerd overweegt het hof het volgende. Voorop moet worden gesteld dat een notaris, op grond van het bepaalde in artikel 18 lid 1 Wna, een samenwerkingsverband kan aangaan met beoefenaren van een ander beroep, mits hierdoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid niet wordt of kan worden beïnvloed. Volgens lid 2 van dit artikel worden bij verordening ter waarborging van die onafhankelijkheid en onpartijdigheid regels vastgesteld over de wijze waarop samenwerkingsverbanden kunnen worden aangegaan. Volgens artikel 2, onder b, van de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 is het de notaris geoorloofd om een samenwerkingsverband aan te gaan met fiscaal juristen of fiscaal economen, lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. In het onderhavige geval is dit het geval. De verwijten van klager betreffen het factureren, gerechtelijk invorderen en incasseren van bedragen die zouden zijn gebaseerd op de door of namens [naam] ten behoeve van klager verrichte werkzaamheden. Het betreft hier uitsluitend fiscaal juridische werkzaamheden en geen notariële werkzaamheden. Het hof is van oordeel dat, in het algemeen, een notaris verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen gedragingen of voor gedragingen die hem zijn toe te rekenen. Nu het in het onderhavige geval geen eigen gedragingen van de notaris betreft dient te worden nagegaan of deze gedragingen van een medevennoot van de notaris aan haar kunnen worden toegerekend. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is nu de notaris op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de behandeling van het verzoek van klager. Het hof is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. 8.3. Ten aanzien van het onderdeel van de klacht waarin de notaris wordt verweten dat zij nooit heeft gereageerd op de berichten van klager die rechtstreeks aan haar waren gericht, in het bijzonder op zijn brief van 27 februari 2002, overweegt het hof het volgende. Het hof is, evenals de kamer, van oordeel dat het correcter was geweest als de notaris had gereageerd op de aantijgingen van klager aan haar gericht. De notaris heeft in hoger beroep erkend dat het beter ware geweest indien zij wel had gereageerd met een korte brief. Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is, doch acht geen termen aanwezig om een maatregel op te leggen. 8.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 8.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 9. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing en opnieuw rechtdoende: - verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht zoals beschreven in 5.1. en 5.2.; - verklaart de klacht beschreven in 5.4. gegrond; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 15 december 2005. KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT ZWOLLE Nummer : KvT 20040503 Datum : 13 juli 2005 B E S L I S S I N G op de klacht van prof. dr.[naam] , wonende te [plaats] hierna te noemen: klager, tegen mr[naam], notaris ter standplaats [plaats], hierna te noemen: de notaris. 1. Het verloop van de procedure. Dit blijkt uit de volgende bescheiden: - De klacht d.d. 4 september 2004 met een bijlage; - Het verweer van de notaris d.d. 28 september 2004 met een bijlage; - De repliek d.d. 19 oktober 2004 met bijlagen; - De dupliek d.d. 16 december 2004 met bijlagen; - De brief van 28 maart 2005 van klager met bijlagen. De klacht is behandeld ter zitting van de Kamer van Toezicht op 18 mei 2005 alwaar de notaris was verschenen. Klager was niet verschenen in verband met het feit dat gelijktijdig een andere door hem ingediende klacht elders werd behandeld. 2. De klacht. In eerste instantie richt de klacht van klager zich tegen de maatschap [naam], notaris en belastingadviseurs en met name ook tegen de notaris persoonlijk. In het kort richten de bezwaren van klager zich tegen de brief die is gezonden op 29 november 1999 aan de belastingdienst te Enschede. In het bijzonder richt het bezwaar zich tegen het feit dat de brief zonder voorkennis van klager is verzonden en dat deze onjuiste informatie bevatte die klager bij de belastingdienst in een kwaad daglicht stelde. Verder worden ten onrechte aanzienlijke bedragen gefactureerd en ingevorderd waarvoor ieder grondslag ontbrak. Ten slotte betreft de klacht dat de notaris niet zelf heeft gereageerd op aan haar rechtstreeks per brief gerichte verwijten. 3. De beoordeling en de gronden daarvoor. Vooropgesteld zij dat krachtens artikel 18 van de Wet op het notarisambt juncto artikel 2 van de Verordening interdisciplinaire samenwerking 2003 het de notaris is toegestaan in een samenwerkingsverband met een fiscaal jurist te functioneren. Dit is in het onderhavige geval aan de orde. De gewraakte brief is geschreven door drs. [naam] vanuit de vestiging te [plaats], kennelijk de vestiging van de heer [naam], fiscaal jurist. De inhoud van de brief aan de belastingdienst betreft werkzaamheden van klager en de fiscale verantwoording daarvan. Hieruit trekt de Kamer de slotsom dat het hier is gegaan om een activiteit die alleen te maken had met de activiteiten van de fiscaal jurist, mr. [naam] althans en andere daar werkzame fiscaal jurist. Dergelijke activiteiten hebben in het algemeen en in het onderhavige geval ook geen relatie met de notariële beroepsuitoefening en kunnen de notaris niet worden tegengeworpen. Hieruit vloeit voort dat de inhoud van de brief en het feit dat deze geschreven is aan de notaris niet kan worden tegengeworpen. In het midden kan blijven of ter zake van werkzaamheden door het samenwerkingsverband ten behoeve van klager al dan niet ten onrechte bedragen zijn gefactureerd. Uit de overgelegde stukken leidt de Kamer af dat hierover een civiele procedure is gevoerd. De uitkomst daarvan geldt voor de Kamer als een gegeven. Anders dan klager meent brengt het enkele feit dat de onderhavige activiteiten zijn ontplooid binnen het kader van de maatschap [naam] niet mede dat elke activiteit aldaar onder het notarieel klacht- en tuchtrecht komt te vallen. Het naar buiten treden van de maatschap[naam] ondermeer met vermelding van notariële activiteiten, kan inderdaad mede brengen dat dit voor het daarvoor in aanmerking komende publiek een bijzondere stimulans is, doch dit maakt niet dat elke activiteit van de fiscaalrechtelijke compagnon daarmede onder de notariële normenstelsels komt te vallen. Klager wijst er nog op dat hij notaris [naam] rechtstreeks van zijn bedenkingen op de hoogte heeft gesteld en dat hij daarop nimmer antwoord heeft gekregen. Dit verwijt is feitelijk juist. De notaris heeft daaromtrent gesteld van oordeel te zijn geweest niet te reageren op aantijgingen aan het adres van de medevennoten of een bemiddelende rol te moeten gaan spelen. Het zou naar het oordeel van de Kamer evenwel correcter zijn geweest indien in elk van beide gevallen de notaris haar standpunt duidelijk had gemaakt aan klager. Op dat punt is de klacht dan ook feitelijk gegrond. Niettemin acht de Kamer een en ander van onvoldoende belang om enige maatregel in overweging te nemen. 4. De beslissing De Kamer van Toezicht: - verklaart de klacht zeer ten dele gegrond en voor het overige ongegrond; - bepaalt dat geen plaats is voor oplegging van enige straf of maatregel. Aldus beslist door de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Zwolle, bestaande uit mrs. E.A. Maan, voorzitter, M.E.L. Fikkers, J.H. Kappert, M.J.J. Procee-Geelhoed en W.R. Bruinink, leden, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2005, in tegenwoordigheid van I.A. Wagenvoord-de Vries als secretaris.