Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8419

Datum uitspraak2005-12-12
Datum gepubliceerd2005-12-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508428/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 24 augustus 2005, kenmerk 2003-080, heeft verweerder aan verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie] te Eindhoven. Dit besluit is op 25 augustus 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200508428/2. Datum uitspraak: 12 december 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], handelend onder de naam AHC Oppervlaktetechnieken, gevestigd te Eindhoven, en het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 augustus 2005, kenmerk 2003-080, heeft verweerder aan verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie] te Eindhoven. Dit besluit is op 25 augustus 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en verweerder, vertegenwoordigd door H.C.R. van Heeswijk, C.E. Dooijes en F.J. Visser, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening voorschrift 11.4.1 te schorsen. Ingevolge dit voorschrift, voorzover hier van belang, dient binnen 9 maanden na het in werking treden van de vergunning een operationele brandmeldinstallatie te zijn geïnstalleerd met doormelding naar de alarmcentrale van de overheidsbrandweer of een daaraan gelijkwaardige voorziening. Gelet op de gestelde termijn om binnen 9 maanden na het in werking treden van de vergunning een brandmeldinstallatie aan te brengen, ziet de Voorzitter geen aanleiding om in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat, anders dan waar ter zitting van is uitgegaan, de vergunning op grond van artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer bij uitspraak van heden in werking treedt. 2.4.    Gezien het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Jansen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2005 312-399.