Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8513

Datum uitspraak2005-12-21
Datum gepubliceerd2005-12-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/960064-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 289 Sr en 293 Sr moeten als respectievelijk een gekwalificeerde logische specialis en een gepriviligeerde systematische specialis van artikel 287 Sr worden beschouwd. Omdat de omschrijving ‘op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ impliceert dat sprake moet zijn geweest van een vorm van kalm overleg en bedaard nadenken en derhalve van ‘voorbedachte raad’, moet artikel 293 Sr ook als een gepriviligeerde systematische specialis van artikel 289 Sr worden beschouwd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER Parketnummer : 05/960064-05 Datum zitting : 7 december 2005 Datum uitspraak : 21 december 2005 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats], thans gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid, Ir. Molsweg 5 Arnhem. Raadsman: mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] één of meer injecties met een stof bevattende heroïne heeft toegediend en/of haar keel en/of hals heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij in of omstreeks 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] één of meer injecties met een stof bevattende heroïne heeft toegediend en/of haar keel en/of hals heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden; meer subsidiair: hij in of omstreeks de periode van 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen, opzettelijk het leven van [slachtoffer] op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen heeft beëindigd, door die [slachtoffer] één of meer injecties met een stof bevattende heroïne toe te dienen en/of haar keel en/of hals heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 7 december 2005 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij in de periode van 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] één injectie met een stof bevattende heroïne heeft toegediend en/of haar hals heeft dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij in de periode van 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] één injectie met een stof bevattende heroïne heeft toegediend en/of haar hals heeft dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden; meer subsidiair: hij in de periode van 02 t/m 03 juni 2005 te Wageningen, opzettelijk het leven van [slachtoffer] op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen heeft beëindigd, door die [slachtoffer] één injectie met een stof bevattende heroïne toe te dienen en/of haar hals heeft dichtgeknepen; Met betrekking tot het vaststellen van de doodsoorzaak, acht de rechtbank het volgende van belang: Door de toxicoloog is gerapporteerd dat in het bloed van het slachtoffer een concentratie morfine is gemeten die zo hoog was dat deze een bijdrage kan hebben geleverd aan het overlijden van het slachtoffer. Volgens de toxicoloog past de aangetroffen concentratie van morfine bij recent gebruik (of toediening) van een grote hoeveelheid heroïne. Ter terechtzitting heeft de toxicoloog verklaard dat, bij uitsluiting van andere doodsoorzaken, de aangetroffen hoeveelheid morfine in het bloed van het slachtoffer het overlijden van het slachtoffer zou kunnen verklaren. In het sectierapport is door de patholoog geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verstikking door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals in combinatie met ademdepressie als gevolg van intoxicatie met alcohol, slaapmiddelen en morfine. De patholoog rapporteert dat het samendrukkend en/of omsnoerend geweld bij leven is opgetreden en in de oppervlakkige en de diepe halsspieren van het slachtoffer bloeduitstortingen heeft veroorzaakt. In een aanvullende brief heeft de patholoog verklaard dat de twee potentiële oorzaken zowel zelfstandig als in combinatie het overlijden kunnen verklaren en dat niet in enige mate van zekerheid is aan te geven welke oorzaak de belangrijkste bijdrage heeft geleverd. Gelet op bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat het slachtoffer is overleden hetzij door verstikking door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals hetzij door ademdepressie als gevolg van intoxicatie met morfine en andere stoffen, dan wel door een combinatie daarvan. Omtrent de vraag naar het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de doodsoorzaak, overweegt de rechtbank als volgt: Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij geen verwondingen in de hals van het slachtoffer heeft gezien toen zij op 2 juni in de vroege namiddag de woning van verdachte verliet. Daarna is [getuige2] heroïne komen afleveren en ook deze getuige heeft niets vreemds opgemerkt aan het slachtoffer. Zij verklaart dat het slachtoffer er goed uitzag, fris en met een sieraadje om. Er zijn geen aanwijzingen dat hierna nog iemand bij verdachte en het slachtoffer binnen is geweest. De desbetreffende suggestie van de raadsman wordt als onvoldoende gesubstantieerd verworpen. Verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf en het slachtoffer de heroïne heeft ingespoten nadat de laatste bezoeker de woning had verlaten en hij de deur had dichtgedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet goed kon zien omdat hij al gechineesd had waardoor zijn gezichtsveld vertroebeld was. Verdachte en het slachtoffer zouden vervolgens samen op de grond zijn gaan liggen en in slaap zijn gevallen. Verdachte is niet helemaal duidelijk over het tijdstip waarop het een en ander zou zijn gebeurd. Door de technische recherche is vastgesteld dat het slachtoffer is overleden tussen 2 juni 2005 te 22.51 uur en 3 juni 2005 te 03.26 uur. Gelet op het feit dat het samendrukkend en/of omsnoerend geweld volgens de patholoog bij leven moet zijn opgetreden en gelet op het feit dat het slachtoffer de volgende ochtend is aangetroffen met haar broek open en besmeurd met ontlasting terwijl ook het toilet daarmee was besmeurd, gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer op enig moment wakker is geworden, in versufte toestand naar het toilet is gegaan en vervolgens weer naast verdachte is gaan liggen, waarna verdachte ook zal zijn ontwaakt, ontdekt zal hebben dat het slachtoffer nog leefde en vervolgens dat samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals van het slachtoffer moet hebben toegepast. Niemand anders komt daarvoor in aanmerking. De stelling van raadsman dat het niet uitgesloten is dat het slachtoffer het geweld aan de hals op zichzelf heeft toegepast omdat het een natuurlijke reactie zou zijn om naar de eigen keel te grijpen in geval van benauwdheid en dat drugsgebruik tot een dergelijke benauwdheid zou kunnen leiden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het toegepaste geweld moet hevig zijn geweest en het slachtoffer was blijkbaar al niet bij machte om de rits van haar broek te sluiten. Eveneens acht de rechtbank het onaannemelijk dat het slachtoffer zichzelf een tweede, fatale, shot heroïne heeft toegediend. Door de zoon van het slachtoffer is verklaard dat zijn moeder niet wist hoe ze met heroïne om moest gaan en dat zij bang was voor injectiespuiten. Veeleer acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte bij het inspuiten van de heroïne in de arm van het slachtoffer twee keer geprikt heeft vanwege zijn vertroebelde blik. Uit bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank het causaal verband tussen het handelen van verdachte en de doodsoorzaak genoegzaam gebleken, hetzij door een overdosis heroïne, hetzij door verwurging, dan wel door een combinatie daarvan, waarbij de rechtbank de andere factoren -te weten ademdepressie als gevolg van intoxicatie met alcohol en slaapmiddelen- van ondergeschikte betekenis acht in die zin dat de verwurging en/of de overdosis heroïne conditiones sine qua non zijn en de rechtbank derhalve geen verdere keuzes hoeft te maken. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Ten aanzien van het onder primair en subsidiair bewezenverklaarde, overweegt de rechtbank als volgt: In titel XIX van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen de ‘misdrijven tegen het leven gericht’. In het eerste artikel van deze titel (art. 287) is het opzettelijk een ander van het leven beroven strafbaar gesteld en gekwalificeerd als doodslag. In de overige artikelen uit deze titel zijn bijzondere vormen van doodslag strafbaar gesteld. In artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht is voorbedachte raad als strafverzwarende omstandigheid opgenomen terwijl in artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht de strafverlichtende bestanddelen ‘op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ zijn opgenomen. Artikel 293 spreekt weliswaar over ‘levensbeëindiging’, maar door de wetgever wordt aan die term geen andere betekenis toegekend dan aan de term ‘levensberoving’ (Memorie van Toelichting bij de Wet van 12 april 2001, Stb. 2001, 194 - Tweede Kamer 1998-1999, 26 691, nr. 3, p. 18.). Artikel 289 en 293 moeten als respectievelijk een gekwalificeerde logische specialis en een gepriviligeerde systematische specialis van artikel 287 worden beschouwd. Omdat de omschrijving ‘op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ impliceert dat sprake moet zijn geweest van een vorm van kalm overleg en bedaard nadenken en derhalve van ‘voorbedachte raad’, moet artikel 293 ook als een gepriviligeerde systematische specialis van artikel 289 worden beschouwd. Op grond van artikel 55, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, komt in dit geval alleen artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht als strafbepaling in aanmerking. Nu het primair en subsidiair bewezenverklaarde niet de bestanddelen ‘op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen’ bevatten, kunnen deze bewezenverklaringen niet leiden tot een kwalificatie en dient verdachte ter zake van het primair en subsidiair bewezenverklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op: opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk en ernstig verlangen beëindigen. 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Over verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door P.K. Kristensen, GZ-psycholoog, en H.T.J. Boerboom, psychi-ater i.o. in samenwerking met T.S. van der Veer psychiater, respectievelijk geda-teerd 10 september 2005 en 1 september 2005, waarin zij conclu-deren dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit sprake was van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermo-gens, zodat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: ? de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 29 augustus 2005; ? een briefrapportage betreffende verdachte, opgemaakt door de Forensisch Psychiatrische Dienst Arnhem, d.d. 13 juni 2005; ? een voorlichtingsrapport van het Gelders centrum voor verslavingszorg De Grift betreffende verdachte en opgemaakt op 23 september 2005; en ? de onder 5. genoemde multidisciplinaire rapportage. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft in de periode van 2 tot en met 3 juni 2005 te Wageningen, op haar uitdrukkelijk en ernstig verlangen, het leven van zijn vriendin [slachtoffer] beëindigd door heroïne in haar lichaam te spuiten en door haar hals dicht te knijpen. Het slachtoffer dat sinds begin mei 2005 in een psychiatrische inrichting was opgenomen heeft op 2 juni 2005 bij een apotheek een injectiespuit gekocht en is daarmee naar de woning van verdachte gegaan. In de woning heeft het slachtoffer tegen de daar aanwezige getuige [getuige] gezegd dat zij en verdachte hadden besloten samen zelfmoord te plegen door het innemen van een overdosis heroïne. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij al eerder met het slachtoffer over een gezamenlijke zelfmoord had gesproken en dat hij er op dat moment ‘doorheen zat en er ook wel een eind aan wilde maken’. Terwijl het slachtoffer het voor de te preparen heroïne benodigde citroensap haalde en afscheidsbrieven schreef, heeft verdachte heroïne besteld en gehaald. Volgens verdachte heeft hij vervolgens de heroïne voor gebruik gereed gemaakt en in de injectiespuit gedaan waarna hij de helft van de heroïne bij zichzelf en de andere helft bij het slachtoffer heeft geïnjecteerd. Nadat verdachte geld van het slachtoffer in zijn zak heeft gestopt, is verdachte samen met het slachtoffer op de grond gaan liggen en zijn zij in slaap gevallen. Op enig moment heeft verdachte de hals van het slachtoffer dichtgeknepen. Toen verdachte de volgende ochtend wakker werd, was het slachtoffer overleden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Met zijn handelen heeft verdachte aan [slachtoffer] het meest waardevolle menselijke bezit -het leven- ontnomen en heeft hij leed toegebracht aan de nabestaanden. Bovendien, zo meent de rechtbank, heeft verdachte met zijn daad de rechtsorde ernstig geschokt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij niet de minste poging heeft ondernomen om het slachtoffer op andere gedachten te brengen voor wat betreft haar doodswens, maar dat hij, in plaats daarvan, meteen gehoor heeft gegeven aan die wens door haar heroïne toe te dienen en op enig moment haar hals dicht te knijpen. Door de onder 5 genoemde psycholoog is gerapporteerd: “Op de dag van het tenlastegelegde wordt betrokkene geconfronteerd met maatschappelijke normen en eisen (...). Zijn angst voor vernedering – versterkt door de angst voor epileptische aanvallen – groeit. (...) Zijn wereld is onoverzichtelijk. (...) Voordat hij tot rust is gekomen komt [slachtoffer] binnen met een spuit en met geld op zak. Er ontstaat een nieuwe situatie met oplopende spanning. [slachtoffer] wil zelfmoord plegen en betrokkene is gebonden aan zijn belofte aan haar om tot het eind bij elkaar te blijven. (...) In deze voor betrokkene verwarrende omstandigheden laat hij zich enerzijds door de wens van [slachtoffer] leiden maar anderzijds en in mogelijk hogere mate door zijn behoefte aan heroïne. Niet in staat om om te gaan met de werkelijkheid zoekt hij de vergetelheid”. Gelet op bovenstaand citaat, maar gelet ook op het feit dat verdachte het geld van het slachtoffer in zijn zak heeft gestoken, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte niet goed wist of hij zelf ook dood wilde of niet. Voor de strafmaat maakt dit geen verschil. Verdachte heeft bij zijn vriendin de indruk gewekt dat hij samen met haar dood wilde gaan en dat zal haar troost hebben gegeven in haar laatste momenten van vol bewustzijn. Dit laat echter onverlet dat verdachte de wettelijke norm heeft overtreden. De wetgever heeft in de strafbepaling van artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht (levensbeëindiging op verzoek) verdisconteerd dat het slachtoffer zelf dood wil en dat degene die die wens uitvoert, het slachtoffer naar beste kunnen ter wille is. Door voor te wenden, gemeend of niet, dat hij mee zou gaan, heeft verdachte het slachtoffer niet alleen humane steun verleend, maar hoogstwaarschijnlijk ook gesterkt in haar doodswens, terwijl hij juist had moeten proberen om haar daarvan af te helpen. Bovendien acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook wurghandelingen heeft verricht en dat zal het slachtoffer hoogstwaarschijnlijk niet gewild hebben. Wat wel strafverminderend werkt in dit geval, is dat verdachte volgens de deskundigen door zijn persoonlijkheidsstoornis minder dan normaal in staat was om weerstand te bieden aan de doodswens van het slachtoffer en alternatieven aan te dragen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf. Nu aan het bewezenverklaarde door de rechtbank een lichtere kwalificatie wordt toegekend dan door de officier van justitie, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van aanzienlijk kortere duur dan door de officier van justitie is geëist. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 293 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van de primair en subsidiair bewezen verklaarde feiten. Verstaat dat het aldus meer subsidiair bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door: mr. N.W. Huijgen, vice-president, als voorzitter, mr. W.J. Vierveijzer, rechter, mr. L.G.J.M. van Ekert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2005.