Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8695

Datum uitspraak2005-11-01
Datum gepubliceerd2006-02-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2004/588
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met Campina is het hof van oordeel dat de melding van een CAO conform artikel 4 van de Wet op de Loonvorming als een constitutief vereiste moet worden beschouwd. Dat betekent dat een arbeidsvoorwaardenovereenkomst niet als rechtsgeldige CAO kan worden aangemerkt, wanneer niet aan de meldingsverplichting is voldaan. De door Campina aangehaalde uitspraak op dit punt van de Hoge Raad (NJ 2001/408) vormt niet anders dan een bevestiging van het constitutieve vereiste dat in lid 3 van artikel 4 van de Wet op de Loonvorming is neergelegd en dat nog eens nadrukkelijk bij de wijziging van die wet in 1976 is benadrukt (zie Kamerstukken II 1975/76, 13907, nr. 3 (memorie van toelichting), pagina 11), derhalve vóór 1989, toen de regelingen zijn overeengekomen.


Uitspraak

1 november 2005 vijfde civiele kamer rolnummer 2004/00588 H G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Vereniging FNV Bondgenoten, gevestigd te Amsterdam, appellante in het principaal appèl, geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr P.A.C. de Vries, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Campina B.V., gevestigd te Zaltbommel, geïntimeerde in het principaal appèl, appellante in het voorwaardelijk incidenteel appèl, procureur: mr J.C.N.B. Kaal. 1 Het geding in eerste aanleg Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 20 november 2002 en 10 maart 2004 (verder ook te noemen: het eindvonnis) die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) tussen FNV Bondgenoten als eisende partij en Campina als gedaagde partij heeft gewezen. Van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 FNV Bondgenoten heeft bij exploot van 7 juni 2004 Campina aangezegd van het eindvonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Campina voor dit hof. 2.2 Bij memorie van grieven heeft FNV Bondgenoten twee grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, dat vonnis zal vernietigen, de vorderingen van FNV Bondgenoten zal toewijzen en Campina zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties. 2.3 Bij memorie van antwoord in het principaal beroep heeft Campina de grieven bestreden. In het voorwaardelijk incidenteel beroep heeft zij twee grieven aangevoerd en toegelicht. Zij heeft bewijs aangeboden en heeft geconcludeerd dat het hof FNV Bondgenoten bij arrest niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep, althans haar vorderingen ongegrond zal verklaren, en, opnieuw recht doende, zonodig onder verbetering van gronden, het eindvonnis zal bekrachtigen, althans het vonnis voor zover het de in de voorwaardelijke incidentele grieven genoemde rechtsoverwegingen en beslissingen van de kantonrechter betreft zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zonodig FNV Bondgenoten niet-ontvankelijk in haar vorderingen zal verklaren, althans haar vorderingen ongegrond zal verklaren, met veroordeling van FNV Bondgenoten in de kosten van beide instanties. 2.4 Bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel beroep heeft FNV Bondgenoten verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Campina niet zal ontvangen in het voorwaardelijk incidenteel beroep, althans de vorderingen van Campina zal afwijzen, en Campina zal veroordelen in de proceskosten. 2.5 Vervolgens hebben de partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald. 3 De grieven 3.1 FNV Bondgenoten heeft in het principaal beroep de volgende grieven tegen het eindvonnis aangevoerd: Grief I Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 2.9 dat de door hem wel aangenomen nawerking (beter: doorwerking) van de garantieregeling en toeslagregeling is beëindigd per 1 januari 2001 omdat - samengevat - deze regelingen sinds 1 januari 2001 niet meer worden toegepast zonder dat een individuele werknemer daartegen bezwaren heeft gemaakt. Dat zou ertoe leiden dat Campina er redelijkerwijs op mocht vertrouwen dat door de individuele werknemers met de wijziging (lees: beëindiging) werd ingestemd, te meer nu niet zou zijn gesteld door FNV Bondgenoten dat zij ten behoeve van haar leden na 1 januari 2001 het recht om nakoming te verlangen van de garantieregeling en de toeslagregeling had voorbehouden. Grief II Ten onrechte overweegt de kantonrechter in rechtsoverweging 2.9 - samengevat - dat nu de actierechten van de individuele werknemers er niet meer zijn, FNV Bondgenoten geen collectieve actierechten heeft op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). 3.2 Campina heeft in het voorwaardelijk incidenteel beroep de volgende grieven tegen het eindvonnis aangevoerd: Grief I De kantonrechter heeft FNV Bondgenoten ten onrechte in haar vordering jegens Campina ontvankelijk verklaard. Grief II Primair heeft de kantonrechter miskend dat geen sprake kan zijn van (door- en/of) nawerking omdat de desbetreffende regelingen nimmer als CAO van kracht zijn geworden. Subsidiair handhaaft Campina haar standpunt dat als er wel sprake zou zijn van nawerking deze regelingen inmiddels zijn geëindigd door opzegging. Meer subsidiair stelt Campina dat de (na)werking in ieder geval is geëindigd door een nieuwe CAO. 4 De vaststaande feiten 4.1 De kantonrechter heeft in het eindvonnis in rechtsoverweging 2.3 een aantal feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd. 4.2 In rechtsoverweging 2.6 van het eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de partijen de garantieregeling en de toeslagregeling terecht hebben omschreven als een CAO. Tegen dat oordeel zijn geen grieven gericht. De regelingen zijn niet aangemeld in de zin van artikel 4 van de Wet op de Loonvorming. 4.3 In november 1996 heeft Campina laten weten voornemens te zijn de garantieregeling en de toeslagregeling op te zeggen met ingang van 1 januari 2001. FNV Bondgenoten heeft zich verzet tegen de voorgenomen opzegging en heeft overleg met Campina gevoerd. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid. 4.4 Campina heeft vervolgens bij brief van 23 oktober 1997 de genoemde regelingen opgezegd met ingang van 1 januari 2001. 4.5 Voor de periode van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2002 hebben de Nederlandse Zuivelorganisatie NZO - onder meer namens Campina - enerzijds en drie vakorganisaties, waaronder FNV Bondgenoten, anderzijds een CAO voor de Zuivelindustrie afgesloten. 5 De motivering van de beslissing in hoger beroep In het principaal beroep 5.1 Het hof zal de grieven van FNV Bondgenoten tezamen behandelen. 5.2 Voorop moet worden gesteld dat FNV Bondgenoten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft betoogd dat zij in deze procedure niet de belangen behartigt van de 23 werknemers, van wie de tegen Campina ingestelde vorderingen bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter te Tiel van 25 april 2001 zijn afgewezen. In zoverre gaat het beroep van Campina op niet-ontvankelijkheid van FNV Bondgenoten dus in ieder geval niet op. 5.3 Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. 5.4 FNV Bondgenoten heeft onbestreden gesteld dat zij diverse malen ter gelegenheid van overleg over de garantie- en toeslagregeling Campina heeft verzocht de regelingen na te komen of uit te voeren ten opzichte van haar leden die niet hebben ingestemd met afkoop of opzegging van die regelingen. Na afloop van de door een aantal individuele werknemers tegen Campina ingestelde procedure - die, zoals uit de verwijzing in het vonnis van 21 april 2001 naar een tussenvonnis van 22 maart 2000 blijkt, al ruimschoots voor 1 januari 2001 is gestart - heeft FNV Bondgenoten, zoals onbetwist door haar is gesteld, bij brief van 21 september 2001 Campina voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld terug te komen op de opzegging van de regelingen, althans te verklaren dat zij de betrokken werknemers zou blijven belonen op de voor die leden vóór de opzegging van de regelingen gebruikelijke wijze, met het aanbod nogmaals te overleggen. FNV Bondgenoten heeft eveneens onweersproken gesteld dat Campina haar vervolgens bij brief van 18 oktober 2001 heeft meegedeeld de door FNV Bondgenoten aangekondigde procedure met vertrouwen tegemoet te zien. 5.5 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is naar het oordeel van het hof bij Campina niet een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat FNV Bondgenoten haar aanspraak niet meer geldend zou maken. Daarvoor zijn onvoldoende de omstandigheid dat de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure pas op 21 oktober 2002 is uitgebracht en/of de omstandigheid dat andere bij FNV Bondgenoten aangesloten werknemers dan de 23 onder 5.2 bedoelde vóór 21 oktober 2002 - vanaf 21 oktober 2002 werden hun belangen immers behartigd door FNV Bondgenoten - niet zelfstandig bezwaar hebben gemaakt tegen de opzegging van de toeslag- en garantieregeling per 1 januari 2001. Anders dan Campina is het hof van oordeel dat Campina uit het feit dat 23 leden van FNV Bondgenoten in rechte een vordering tot nakoming van de regelingen aanhangig hebben gemaakt, niet heeft mogen afleiden dat andere bij FNV Bondgenoten aangesloten werknemers - of FNV Bondgenoten zelf - geen procedure meer aanhangig zou(den) maken. Dat FNV Bondgenoten, zoals Campina in eerste aanleg nog heeft aangevoerd, sinds 1 januari 2001 verschillende malen met Campina afspraken heeft gemaakt over wijziging van toeslagregelingen in het kader van de 5-ploegendiensten, leidt niet tot een ander oordeel, omdat gesteld noch gebleken is dat het daarbij ging om toeslagregelingen die van toepassing waren op de werknemers, van wie de belangen in deze procedure door FNV Bondgenoten worden behartigd. 5.6 Dat Campina in haar positie onredelijk is benadeeld doordat FNV Bondgenoten haar aanspraak alsnog in oktober 2002 geldend heeft gemaakt, is gesteld noch gebleken, zodat op die grond evenmin sprake is van rechtsverwerking. 5.7 Het voorgaande brengt mee dat de grieven van FNV Bondgenoten slagen. Of dat betekent, dat haar vorderingen toewijsbaar zijn, zal na de behandeling van het voorwaardelijk incidenteel beroep worden besproken. In het voorwaardelijk incidenteel beroep 5.8 Nu de grieven in het principaal beroep slagen, is de voorwaarde, waaronder het incidenteel beroep is ingesteld, vervuld. 5.9 Bij de bespreking van grief I van Campina slaat het hof tevens acht op het in eerste aanleg door haar gevoerde en in hoger beroep gehandhaafde verweer op dit punt. 5.10 De actie van FNV Bondgenoten, die naar het oordeel van het hof dient te worden gekwalificeerd als een groepsactie, strekt, zoals onder 5.2 al is overwogen, niet mede tot behartiging van de belangen van de daar bedoelde leden. Van rechtsverwerking ter zake van de vorderingen van de overige leden is, zoals onder 5.5 al is overwogen, geen sprake. Voorts vallen de vorderingen van FNV Bondgenoten niet onder de beperkingen van het in artikel 3:305a BW neergelegde actierecht. Anders dan Campina heeft aangevoerd, lenen de onder A, B en D genoemde vorderingen van FNV Bondgenoten zich wel voor bundeling. Deze vorderingen betreffen immers geen individuele afspraken tussen Campina en de betrokken werknemers. Het betoog van Campina dat FNV Bondgenoten geen vorderingsrecht heeft omdat zij niet in het belang van alle FNV-leden bij Campina optreedt en omdat zij uitsluitend belangen van anderen behartigt, gaat evenmin op. Voor ontvankelijkheid is in dit geval voldoende dat FNV Bondgenoten representatief is en reeds eerder feitelijke werkzaamheden heeft ontplooid ten behoeve van de belangen waarvoor zij opkomt en dat, zoals hiervoor al is overwogen, de aard van de bij deze procedure betrokken belangen zich niet tegen bundeling verzet. Het betoog van Campina dat FNV Bondgenoten geen belang (meer) heeft bij de onderhavige actie, omdat zij heeft ingestemd met de per 1 april 2001 gesloten CAO, gaat niet op, nu zij in deze procedure (in ieder geval mede) optreedt ter behartiging van de belangen van (een aantal van) haar leden. Grief I faalt dus. 5.11 Bij grief II stelt Campina primair dat de in 1989 overeengekomen regelingen niet doorwerken - en daarmee niet nawerken - in de relatie tussen Campina en de werknemers, wier belangen FNV Bondgenoten in deze procedure mede behartigt. Campina beroept zich daarbij op het ontbreken van een aanmelding van de CAO conform artikel 4 van de Wet op de Loonvorming. 5.12 Met Campina is het hof van oordeel dat de melding van een CAO conform artikel 4 van de Wet op de Loonvorming als een constitutief vereiste moet worden beschouwd. Dat betekent dat een arbeidsvoorwaardenovereenkomst niet als rechtsgeldige CAO kan worden aangemerkt, wanneer niet aan de meldingsverplichting is voldaan. De door Campina aangehaalde uitspraak op dit punt van de Hoge Raad (NJ 2001/408) vormt niet anders dan een bevestiging van het constitutieve vereiste dat in lid 3 van artikel 4 van de Wet op de Loonvorming is neergelegd en dat nog eens nadrukkelijk bij de wijziging van die wet in 1976 is benadrukt (zie Kamerstukken II 1975/76, 13907, nr. 3 (memorie van toelichting), pagina 11), derhalve vóór 1989, toen de regelingen zijn overeengekomen. FNV Bondgenoten heeft nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Campina enerzijds de regelingen als CAO aanmerkt - dan hoeft zij niet met alle individuele werknemers te gaan onderhandelen en kan zij opzeggen - en zich anderzijds op het standpunt stelt dat geen sprake is van een CAO. Naar het oordeel van het hof gaat dit betoog van FNV Bondgenoten niet op omdat dermate ingrijpende effecten als doorwerking en nawerking alleen toekomen aan een CAO die ook aan alle formele vereisten voldoet. 5.13 Het voorgaande brengt mee dat het primaire betoog van Campina, dat geen sprake is van doorwerking en nawerking omdat er geen rechtsgeldige CAO is, slaagt, zodat haar subsidiair (de nawerking is geëindigd door opzegging) en meer subsidiair (de nawerking is geëindigd door inwerkingtreding van de nieuwe CAO) aangevoerde standpunten geen bespreking meer behoeven. Grief II van Campina slaagt dus. In het principaal beroep 5.14 Thans dient aan de orde te komen de (niet door de kantonrechter besproken) grondslag van de vorderingen van FNV Bondgenoten, dat de inhoud van de regelingen onderdeel is geworden van de individuele arbeidsovereenkomsten van de betrokken leden van FNV Bondgenoten met Campina, primair omdat FNV Bondgenoten die regelingen namens en voor haar leden met Campina heeft afgesproken en subsidiair omdat die regelingen jarenlang zijn toegepast op de betrokken individuele leden. 5.15 Het hiervoor weergegeven primaire standpunt van FNV Bondgenoten dat zij is opgetreden namens haar leden heeft Campina naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat het hof Campina jegens de individuele werknemers gebonden acht aan de met FNV Bondgenoten overeengekomen regelingen. Ook indien Campina deze stelling voldoende gemotiveerd had betwist, zou zij naar het oordeel van het hof gebonden zijn geweest. In dat geval zou moeten worden geoordeeld dat de regelingen tussen FNV Bondgenoten en Campina zijn overeengekomen als derdenbeding. Weliswaar hebben de derden (de werknemers) vóór de opzegging geen uitdrukkelijke verklaring afgelegd dat zij het beding accepteren, maar in hun gedragingen - zij hebben in de jaren 1989-2001 immers gebruik gemaakt van de bedoelde regelingen - ligt wel besloten dat zij dat hebben gedaan. 5.16 Het voorgaande impliceert dat het, zoals Campina ook heeft gepoogd, nodig was om met de betrokken werknemers individueel een wijziging van de bedoelde regelingen overeen te komen en dat Campina in die gevallen, waarin zo’n wijziging niet is overeengekomen, in beginsel is gehouden aan de in 1989 met FNV Bondgenoten overeengekomen regelingen. 5.17 Campina heeft voorts betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de betrokken regelingen ook na 1 januari 2001 moeten worden toegepast. Volgens Campina heeft zij de hiervoor bedoelde wijziging voorgesteld op grond van bedrijfseconomische redenen, namelijk hogere arbeidskosten in vergelijking met de concurrentie in binnen- en buitenland, en daarmee het voortbestaan van de onderneming en haar werkgelegenheid. 5.18 Naar het oordeel van het hof zijn de door Campina gestelde bedrijfseconomische redenen onvoldoende toegelicht, of, zoals FNV Bondgenoten aanvoert, onvoldoende gekwantificeerd. Niet becijferd is hoeveel handhaving van de desbetreffende regelingen kost; het door Campina genoemde bedrag van één miljoen euro per jaar is niet onderbouwd. Op grond van de desbetreffende stelling van Campina kan dus niet worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bedoelde regelingen ook na 1 januari 2001 moeten worden toegepast. 5.19 Het beroep van Campina op de Richtlijn Overgang van Ondernemingen gaat evenmin op, reeds omdat de hier besproken wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet is ingegeven door de in die richtlijn behandelde problematiek van de overgang van onderneming, maar kennelijk door andere redenen. 5.20 Ook het beroep van Campina op het Agfa-arrest (HR 8 april 1994) gaat niet op. Nog afgezien van het feit dat in dat geval sprake was van een andere situatie (de werkgever diende een werknemer, met wie een flexibele arbeidsrelatie bestond, op dezelfde (hogere) wijze te honoreren als werknemers in vaste dienst), heeft Campina, zoals onder 5.18 al is overwogen, onvoldoende onderbouwd dat het financieel niet haalbaar was de regelingen voor alle betrokken werknemers te handhaven. Bovendien gaat Campina’s argument “gelijke monniken, gelijke kappen” niet op, omdat in dit geval een deel van de werknemers zelf (zonder daartoe genoodzaakt te zijn) afstand heeft gedaan van bepaalde rechten en op grond daarvan andere werknemers niet tot het doen van een dergelijke afstand kunnen worden gedwongen. 5.21 De omstandigheid dat 3 van de 4 vakverenigingen en de COR hebben ingestemd met de door Campina voorgestelde wijziging brengt naar het oordeel van het hof ook niet mee dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat de toeslag- en garantieregeling ook na 1 januari 2001 moeten worden toegepast. Daarbij merkt het hof nog op dat aanvaarding van het betoog van Campina zou betekenen dat artikel 7:613 BW, waarin dwingendrechtelijk wordt voorgeschreven dat slechts gewijzigd kan worden als er een schriftelijk beding is, op deze wijze zou kunnen worden omzeild. 5.22 Voor zover Campina in hoger beroep nog heeft bedoeld te betogen dat sprake is geweest van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW, verwerpt het hof dat betoog. Voor zover al sprake was van omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de toeslag- en garantieregeling nog in de toekomst lagen - Campina noemt in haar conclusie van antwoord Europese maatregelen betreffende de zuivelindustrie sinds 1984, waarbij de subsidies voor de zuivelindustrie sinds 1987 (dus vóór 1989) aanzienlijk zouden zijn gedaald - is naar het oordeel van het hof ook op dit punt onvoldoende onderbouwd dat sprake was van omstandigheden op grond waarvan FNV Bondgenoten en de door haar vertegenwoordigde werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de genoemde regelingen niet mochten verwachten. 6 De slotsom 6.1 Het principaal beroep slaagt. Dat geldt op zichzelf ook voor het incidenteel beroep, maar dat leidt niet tot een gunstigere beslissing voor Campina. Het eindvonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd en de vorderingen van FNV Bondgenoten zullen alsnog worden toegewezen op de wijze als in het dictum is bepaald. Daarbij zullen de gevorderde dwangsommen worden beperkt tot € 2.500,- per dag, met een maximum van € 200.000,-, en zal de wettelijke verhoging worden beperkt tot 10%. 6.2 Campina zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en de kosten van het principaal beroep. Het hof ziet aanleiding de kosten van het incidenteel beroep te compenseren op de wijze als in het dictum is bepaald. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Tiel) van 10 maart 2004 en doet opnieuw recht: verklaart voor recht dat de garantieregeling en de toeslagregeling onderdeel zijn gaan uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomsten, die de leden van FNV Bondgenoten hebben en hadden met Campina; veroordeelt Campina tot: 1. het opstellen van een berekening, goedgekeurd door een registeraccountant, van het achterstallig loon dat de desbetreffende leden van FNV Bondgenoten (zijnde de leden die onder de werking van de garantieregeling en de toeslagregeling vielen en niet hebben ingestemd met beëindiging of afkoop van die regelingen, maar niet zijnde de 23 in rechtsoverweging 5.2 bedoelde werknemers) hebben over de periode van 1 januari 2001 tot 1 november 2005 op basis van de garantieregeling en de toeslagregeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per kalenderdag, met een maximum van € 200.000,-, voor zover Campina niet binnen 60 dagen na betekening van dit arrest aan deze veroordeling of enig deel daarvan voldoet; 2. betaling aan de desbetreffende leden van het op de hiervoor berekende wijze achterstallig loon, vermeerderd met een verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% en de wettelijke rente, ingaande op de dag na de vervaldag van elk der door Campina verschuldigde betalingen, zulks binnen 120 dagen na betekening van dit arrest, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per kalenderdag, met een maximum van € 200.000,-, dat Campina niet aan deze veroordeling of enig deel daarvan voldoet; 3. stipte nakoming van de garantieregeling en toeslagregeling ten opzichte van die leden van FNV Bondgenoten die onder de werking van de garantieregeling en de toeslagregeling vielen en die niet hebben ingestemd met opzegging van of een voorstel van Campina om deze regelingen af te kopen (niet zijnde de 23 in rechtsoverweging 5.2 bedoelde werknemers), zulks binnen 60 dagen na betekening van dit arrest, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-, met een maximum van € 200.000,-, per kalenderdag dat Campina niet aan deze veroordeling of enig deel daarvan voldoet; veroordeelt Campina in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van FNV Bondgenoten, tot heden begroot op € 625,- voor salaris gemachtigde en op € 258,18 wegens griffierecht (€ 193,-) en explootkosten (€ 65,18) tezamen; veroordeelt Campina in de kosten van het principaal beroep aan de zijde van FNV Bondgenoten, tot heden begroot op € 894,- voor procureurssalaris en op € 324,78 wegens griffierecht (€ 241,-) en explootkosten (€ 83,78) tezamen; compenseert de kosten van het incidenteel beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt; verklaart de hiervoor genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arrest is gewezen door mrs Katz-Soeterboek, Wefers Bettink en Ter Veer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2005.