Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9033

Datum uitspraak2005-12-28
Datum gepubliceerd2006-01-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200506286/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 22 april 2005, kenmerk PS 25/05, hebben provinciale staten van Noord-Brabant onder meer het reconstructieplan "De Peel" vastgesteld.


Uitspraak

200506286/2. Datum uitspraak: 28 december 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en provinciale staten van Noord-Brabant, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerders. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 april 2005, kenmerk PS 25/05, hebben provinciale staten van Noord-Brabant onder meer het reconstructieplan "De Peel" vastgesteld. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk DRZZ05-3468/jm/ml, het reconstructieplan goedgekeurd. Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 1 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 1 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus  2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2005, waar verzoeker in persoon en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. P.J.A.G. van Veldhoven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Ingevolge artikel 4 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: de Rwc) vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen: a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen; b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water. 2.3.    Verzoeker stelt dat het reconstructieplan (hierna: het plan) een toename van stankhinder mogelijk maakt. Hij vreest dat zijn woon- en leefklimaat daardoor zal verslechteren. 2.4.    Verzoeker woont aan de Vliersingel 13 in het noordoostelijke deel van de kern Deurne. 2.4.1.    Het plan voorziet in een verwevingsgebied en een landbouwontwikkelingsgebied ten oosten van Deurne. Op grond van het plan zijn in het verwevingsgebied hervestiging en uitbreiding van, respectievelijk omschakeling naar intensieve veehouderijen binnen bestaande bouwblokken toegestaan. In het landbouwontwikkelingsgebied is bovendien toekenning van nieuwe bouwblokken voor intensieve veehouderijbedrijven toegestaan. 2.4.2.    In de bij het plan behorende bedenkingennota is onder meer gesteld dat het plan ten opzichte van het voorheen geldende milieuhygiënische regime ruimere mogelijkheden biedt, onder andere door het vervallen van het 'cumulatieprincipe'. Na uitbreiding van bedrijven in verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden en/of na nieuwvestiging in landbouwontwikkelingsgebieden kan daardoor de stankoverlast in de bebouwde kom toenemen. 2.5.    Verweerders hebben ter zitting de vraag opgeworpen of verzoeker in zijn beroep kan worden ontvangen. De Voorzitter overweegt hierover het volgende. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rwc kan tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan beroep worden ingesteld door een belanghebbende. In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, acht de Voorzitter op voorhand niet uitgesloten dat het door verzoeker gevreesde effect zich ter plaatse van zijn woning kan voordoen, zodat verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt. Derhalve ziet de Voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling het beroep van verzoeker in de bodemzaak niet-ontvankelijk zal verklaren. 2.6.    De Voorzitter overweegt dat door de inwerkingtreding van het plan de Wet stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) van toepassing is geworden op de verlening van vergunningen krachtens de Wet milieubeheer aan intensieve veehouderijen in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied ten oosten van de kern Deurne. Ingevolge de Wet stankemissie wordt bij deze vergunningverlening in beginsel geen rekening gehouden met cumulatie van stankhinder. De Voorzitter acht daarom aannemelijk dat het van toepassing worden van het beoordelingskader van de Wet stankemissie uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat nadelige gevolgen kan hebben wat betreft het aspect stankhinder in vergelijking met situaties waarin de door intensieve veehouderijen te veroorzaken cumulatieve stankhinder wordt beoordeeld aan de hand van het rapport "Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij" (Publicatiereeks Lucht 46, hierna: het rapport). In aanmerking genomen dat reconstructie ingevolge artikel 4 van de Rwc mede dient ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat, acht de Voorzitter voorshands niet boven alle twijfel verheven dat een mogelijke daling van het beschermingsniveau van een woonkern wat betreft cumulatieve stankhinder aanvaardbaar moet worden geacht. Met name is het naar het oordeel van de Voorzitter de vraag of het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied niet op een grotere afstand van de kern Deurne had moeten worden gesitueerd, gelet op de cumulatieve stankhinder en het daarop betrekking hebbende beoordelingskader van de Wet stankemissie. Een en ander zal in de bodemprocedure nader moeten worden onderzocht. 2.6.1.    Ten aanzien van het verzoek van verzoeker het plan wat betreft een gedeelte van het verwevingsgebied en het landbouwontwikkelingsgebied nabij de kern Deurne te schorsen, overweegt de Voorzitter het volgende. Met de gevraagde voorziening zou worden bewerkstelligd dat bij de verlening van milieuvergunningen aan in die gebieden gelegen of op te richten intensieve veehouderijen met toepassing van het rapport het aspect cumulatie van stankhinder wel betrokken moet worden. 2.6.2.    Het rapport kent voor omgevingscategorie I, waartoe de woning van verzoeker behoort, een geëxtrapoleerde grafiek tot 1.000 meter. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling over de toepassing van het rapport behoeven intensieve veehouderijen gelegen op grotere afstand van woningen die tot die omgevingscategorie behoren, niet te worden betrokken bij de beoordeling van cumulatieve stankhinder. 2.6.3.    Gelet op de plankaart en het verhandelde ter zitting, stelt de Voorzitter vast dat een betrekkelijk klein deel van het verwevingsgebied met een maximale diepte van ongeveer 100 meter en een maximale breedte van ongeveer 750 meter binnen de afstand van 1.000 meter tot de woning van verzoeker ligt. Naar het oordeel van de Voorzitter is niet aannemelijk geworden dat zich binnen dit gedeelte tot het moment waarop in de bodemzaak zal zijn beslist, zodanige uitbreidingen van bestaande intensieve veehouderijen dan wel omschakelingen naar zulke veehouderijen zullen voordoen, dat het woon- en leefklimaat van verzoeker als gevolg van cumulatie van stankhinder onevenredig zal kunnen worden geschaad. 2.6.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige maatregel. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Bultema Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005 400.