Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9257

Datum uitspraak2006-01-05
Datum gepubliceerd2006-01-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers265/2005 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof verwerpt het beroep


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 5 januari 2006 in de zaak onder rekestnummer 265/2005 GDW van: [naam], wonende te [plaats], APPELLANT, t e g e n 1. [naam], 2. [naam], gerechtsdeurwaarders te [plaats], GEïNTIMEERDEN. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 21 februari 2005 ingekomen een geschrift – met bijlagen - van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij hoger beroep instelt tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 18 januari 2005, verzonden op 26 januari 2005. 1.2. Bij met redenen omklede beslissing heeft de kamer klager ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht tegen geïntimeerden, verder te noemen de gerechtsdeurwaarders, ongegrond verklaard. 1.3. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 3 maart 2005 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen. 1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 november 2005, alwaar de gerechtsdeurwaarder sub 2 is verschenen en – mede namens gerechtsdeurwaarder sub 1 – het woord heeft gevoerd. Klager is – alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3.De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer hieromtrent in haar beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van de klager 4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders, kort samengevat, dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld bij het uitoefenen van hun werkzaamheden. 4.2. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarders te lang hebben gewacht met de betekening en ten uitvoerlegging van het verstekvonnis gedateerd 27 september 2000, waardoor klager schade heeft geleden. 5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarders betwisten onzorgvuldig te hebben gehandeld in onderhavige zaak. Zij hebben juist de (financiële) belangen van klager in het oog gehouden door zorgvuldig te onderzoeken welke verhaalsmogelijkheden er zouden kunnen zijn, alvorens over te gaan tot betekening. Dit geldt te meer nu de gerechtsdeurwaarders sedert enige jaren reeds enkele vorderingen in handen hebben met betrekking tot de tot betaling van een geldsbedrag veroordeelde van het vonnis en er zich al een jaar geen ontwikkelingen hebben voorgedaan. 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen omtrent de klacht dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 6.3. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A,M Schipper, P.J,.N. van Os en L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op donderdag 5 januari 2006. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 18 januari 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met zaaknummer 231.2003 van: [ ], wonende te [ ], klager, tegen: 1. [ ], 2. [ ], gerechtsdeurwaarders te [ ], beklaagden. Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 27 juli 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 13 augustus 2003 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend waarin zij op de klacht hebben gereageerd. Bij brief van 27 oktober 2004 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 medegedeeld dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. Bij brief van 18 november 2004 heeft klager verzocht een nieuwe datum voor behandeling te bepalen. De klacht is behandeld ter openbare zitting van 30 november 2004. Klager en de gerechtsdeurwaarders zijn niet verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 18 januari 2005. Gronden van de beslissing 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) Bij verstekvonnis van 27 september 2000 heeft de kantonrechter te [ ] gedaagde [ ] veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 9600,00 aan klager (voorheen genaamd [ ]). b) Bij brief van 4 oktober 2000 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht voormeld vonnis te betekenen en zo spoedig mogelijk de betreffende vordering te incasseren onder meer door het leggen van beslag op de uitkering van betrokkene. c) Bij brief van 25 oktober 2000 hebben de gerechtsdeurwaarders inzake [ ] klager onder meer geschreven:”Op bovenstaande persoon hebben wij sedert enige jaren reeds enkele vorderingen in handen. Veel verhaal biedt zij niet. In een van de zaken wordt momenteel navraag gedaan naar haar uitkering. Na ontvangst van die gegevens berichten wij u nader.” d) Bij brief van 9 maart 2001 hebben de gerechtsdeurwaarders inzake [ ] klager onder meer geschreven:”In vervolg op ons schrijven van 25 oktober 2000 retourneren wij het originele vonnis in opgemelde zaak. In de overige zaken die wij op betrokkene in behandeling hebben hebben zich al een jaar geen ontwikkelingen voorgedaan. Verhaalsmogelijkheden ontbreken. Wij achten het dan ook zinloos om uw vordering op mevrouw [ ] in behandeling te nemen." e) Bij brief van 3 april 2001 heeft klager een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarders. In die brief heeft klager onder meer geschreven:”...In begin oktober heb ik echter zowel telefonisch als schriftelijk medegedeeld dat ik het gewenst achtte om een afschrift van het verstekvonnis door uw kantoor te laten betekenen, om zodoende te kunnen voldoen aan alle vereiste formaliteiten, zodat het vonnis daarmee in kracht van gewijsde zou kunnen gaan aangezien de verzetstermijn van twee weken dan zou kunnen verstrijken...” f) Bij brief van 26 april 2001 hebben de gerechtsdeurwaarders klager onder meer geschreven:”...Er is niet tot betekening overgegaan omdat ons inmiddels gebleken is dat mevrouw [ ] geen enkel verhaal biedt. Indien u desondanks wenst dat tot betekening wordt overgegaan zullen wij dat zonder meer doen. Wij verzoeken u in dat geval ons een kostenvoorschot te doen toekomen van ƒ 150,00.” g) Bij beslissing van 3 juli 2001 heeft de Klachtencommissie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders een door klager tegen de gerechtsdeurwaarders ingediende klacht ongegrond verklaard. h) Bij op tegenspraak gewezen beslissing van 29 januari 2003 heeft de rechtbank te [ ], sector Kantonzaken het hiervoor onder 1.a vermelde vonnis van 27 september 2000 in verzet vernietigd en opnieuw rechtdoende de door klager ingestelde vordering afgewezen. 2. De klacht Klager klaagt samengevat over het feit dat de gerechtsdeurwaarders nalatig zijn geweest bij het uitvoeren van een door klager gegeven opdracht tot betekening en tenuitvoerlegging van een vonnis waardoor hij schade heeft geleden. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt dit verweer hierna besproken. 4. Het verzoek om een nadere datum 4.1 Klager heeft om een nadere datum van behandeling verzocht. Aan dit verzoek legt klager ten grondslag dat hij het van noodzakelijk belang acht dat gerechtsdeurwaarder sub 2 ter zitting aanwezig is. 4.2 Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft aangegeven van mening te zijn dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan. Klager heeft niet aangegeven verhinderd te zijn te verschijnen. Op grond hiervan dient het verzoek om uitstel te worden afgewezen. 5. De ontvankelijkheid van de klacht. 5.1 De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat dezelfde klacht reeds is behandeld door de klachtencommissie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders die de klacht ongegrond heeft verklaard. 5.2 Dit verweer dient te worden verworpen, aangezien het hier niet om dubbele vervolging bij dezelfde tuchtrechter gaat. Onder het oude tuchtrecht was het publiekrechtelijk handelen onderworpen aan publiekrechtelijk toezicht van de minister van justitie en de voorzitters van de rechterlijke colleges via het Deurwaardersreglement en de disciplinaire bepalingen van het ARAR). Het niet-ambtelijk handelen was onderworpen aan het toezicht door (organen) van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders. Het betrof hier twee vormen van tuchtrecht met wisselende materiële normen en sancties. Bij de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet werden zowel de ambtshandelingen als de niet-ambtshandelingen onder het publiekrechtelijk tuchtrecht gebracht. In het onderhavige geval betrof het publiekrechtelijk handelen van de gerechtsdeurwaarders zodat klager, nu de klacht naar het oordeel van de Kamer is ingediend binnen de redelijke termijn van 6 EVRM, in zijn klacht kan worden ontvangen. 6. Beoordeling van de klacht 6.1 Bij de beoordeling van deze klacht geldt als uitgangspunt dat ingevolge het ten tijde van de klacht van toepassing zijnde artikel 13 lid 1 van het Deurwaardersreglement (thans artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet) de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, verplicht was zijn ministerie te verlenen, wanneer het werd ingeroepen. 6.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder zijn ministerie ook verleend, althans heeft hij zijn ministerie niet geweigerd. De Kamer neemt daarbij in aanmerking dat klager in deze zaak na zijn bij brief van 4 oktober 2000 aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte opdracht tot betekening en tenuitvoerlegging en de brieven van de gerechtsdeurwaarder van 25 oktober 2000 en 9 maart 2001, eerst op 3 april 2001 van zich heeft laten horen door het indienen van een klacht. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 26 april 2001 medegedeeld alsnog tot betekening te willen overgaan. Klager heeft hierop gereageerd door het indienen van een klacht bij de Klachtencommissie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders. 6.3 Van een onbehoorlijke uitvoering van de opdracht is naar het oordeel van de Kamer evenmin sprake. Een redelijk handelend gerechtsdeurwaarder zal, wanneer hij een vonnis ter executie krijgt aangeboden en op grond van eerdere ervaringen met de schuldenaar twijfelt aan de mogelijkheden tot verhaal van de vordering, ter voorkoming van het maken van onnodige kosten zijn opdrachtgever hiervan op de hoogte brengen. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder gedaan bij brief van 25 oktober 2000. Weliswaar had de gerechtsdeurwaarder er beter aan gedaan in zijn brief op te nemen dat hij om die reden het vonnis ook nog niet had betekend, echter nu klager op de brief van de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd, is dat naar het oordeel van de Kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar. 6.4 Ten aanzien van de stelling van klager dat hij schade heeft geleden geldt dat de tuchtprocedure niet de geëigende weg is om de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. Voor zover klager de gerechtsdeurwaarders aansprakelijk acht voor de door hem geleden schade, zal klager zich moeten wenden tot de gewone rechter 6.5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: ? verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht, ? verklaart de klacht ongegrond. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter, mr. R.G. Kemmers en J. Smit, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris. Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.