Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9400

Datum uitspraak2006-01-06
Datum gepubliceerd2006-01-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507318/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 30 maart 2005, kenmerk Z14734, hebben provinciale staten van Gelderland het reconstructieplan "Reconstructieplan Veluwe" vastgesteld.


Uitspraak

200507318/2. Datum uitspraak: 6 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: het college van burgemeester en wethouders van Epe, verzoeker, en provinciale staten van Gelderland, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerders. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2005, kenmerk Z14734, hebben provinciale staten van Gelderland het reconstructieplan "Reconstructieplan Veluwe" vastgesteld. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk DRZO.2005/3909, het reconstructieplan goedgekeurd. Tegen het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan en het daarmee samenhangende goedkeuringsbesluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 22 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 december 2005, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, en H. Posthuma, ambtenaar van de gemeente, provinciale staten van Gelderland, vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Horst en ing. G.M. Kiljan, ambtenaren van de provincie, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vertegenwoordigd door mr. K.J. Oost en mr. J.J. Kerssemakers, ambtenaren van de departementen, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft. 2.3.    Ingevolge artikel 4 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: de Rwc) vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats. Ingevolge artikel 5 van de Rwc omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen: a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen; b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water. 2.4.    Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Rwc wordt in het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de Rwc van toepassing is. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als een voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is artikel 50 van de Woningwet niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan. Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Rwc, geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. 2.5.    Het reconstructieplan ziet op de reconstructie van de Veluwe. 2.6.    Verzoeker stelt dat in het reconstructieplan de doorwerking als bedoeld in artikel 27 van de Rwc onjuist is toegepast wat betreft het landbouwontwikkelingsgebied in de gemeente Epe. Hij is van mening dat de doorwerking als bedoeld in artikel 27 van de Rwc uit de wet voortvloeit. Provinciale staten hebben dit miskend nu zij artikel 27 gedeeltelijk hebben willen laten doorwerken. In dit verband wijst hij op de verplaatsing van een nertsenfokkerij naar het landbouwontwikkelingsgebied in de gemeente Epe. Verzoeker vreest dat het reconstructieplan gelet op het wettelijke systeem  als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geldt, nu het reconstructieplan en het geldende bestemmingsplan wat betreft dit onderdeel niet met elkaar in overeenstemming zijn. Verzoeker zou dan een bouwvergunning moeten verlenen terwijl hij de vestiging van een nertsenfokkerij ter plaatse niet aanvaardbaar vindt en in ieder geval het gebruik van deze gronden in een nieuw bestemmingsplan nader wil regelen. Verzoeker verzoekt dan ook in zoverre om schorsing van het reconstructieplan. 2.7.    In het reconstructieplan is vermeld (blz. 142) dat de zonering intensieve veehouderij doorwerkt naar het gemeentelijke planologische beleid. In het reconstructieplan staat verder (blz. 153) dat op de op kaart A10 aangegeven landbouwontwikkelingsgebieden artikel 27, eerste lid, van de Rwc van toepassing is. Het reconstructieplan geldt hiermee voor deze gebieden als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 21 van de WRO. Voorts is vermeld (blz. 154) dat gezien de noodzakelijke nadere detaillering, die op gemeentelijk niveau nog moet plaatsvinden, het reconstructieplan in de landbouwontwikkelingsgebieden niet een reeds bestaande aanhoudingsplicht in de zin van artikel 50 van de Woningwet doorbreekt (artikel 27, tweede lid, van de Rwc) en voorziet het evenmin in projecten, waarvoor het plan overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Rwc als vrijstelling in de zin van artikel 19 van de WRO kan gelden. 2.8.    Gezien artikel 11, zesde lid, en artikel 27 van de Rwc is de Voorzitter van oordeel dat provinciale staten weliswaar in een reconstructieplan kunnen aangeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de Rwc van toepassing is, maar dat de gevolgen van deze aanwijzing uit de wet voortvloeien. Provinciale staten zijn derhalve bevoegd aan te geven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is, maar zij kunnen dit artikel niet slechts gedeeltelijk van toepassing verklaren. Op grond hiervan stelt de Voorzitter vast dat provinciale staten wat betreft dit onderdeel van het reconstructieplan ten onrechte artikel 27 van de Rwc gedeeltelijk van toepassing hebben willen verklaren. Onder deze omstandigheden bestaat er dan ook gegronde aanleiding te verwachten dat in de bodemzaak zal worden geoordeeld dat provinciale staten bij de vaststelling van het reconstructieplan een onjuiste toepassing hebben gegeven aan artikel 11, zesde lid, in samenhang met artikel 27 van de Rwc en het reconstructieplan in zoverre in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. 2.9.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het besluit van provinciale staten tot vaststelling van het reconstructieplan, voorzover daarbij artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de gronden die in de gemeente Epe als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid, te schorsen. Het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot goedkeuring van voornoemde onderdelen van het reconstructieplan, voor zover betrekking hebbend op het landbouwontwikkelingsgebied, wordt eveneens geschorst. 2.10.    Provinciale staten dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van provinciale staten van Gelderland van 30 maart 2005, kenmerk Z14734, voor zover daarbij artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de gronden die in de gemeente Epe als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid; II.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 juli 2005, kenmerk DRZO.2005/3903, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het onder I bedoelde onderdeel van het reconstructieplan; III.    veroordeelt provinciale staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 676,77 (zegge: zeshonderdzesenzeventig euro en zevenenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Bindels Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2006 85.