Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9426

Datum uitspraak2006-02-28
Datum gepubliceerd2006-03-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01659/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof heeft het door de raadsman bij pleidooi aangevoerde verstaan als een beroep op de onrechtmatigheid van de gehouden foto- en spiegelconfrontaties en niet tevens als een beroep op de onbetrouwbaarheid van die confrontaties. Die aan het hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de pleitaantekeningen is niet onbegrijpelijk (de pleitaantekeningen bestaan uit blocnotevellen met een reeks van met de hand geschreven en in telegramstijl gestelde, soms slecht leesbare notities). Het middel, dat ervan uitgaat dat de raadsman ook de betrouwbaarheid van de confrontaties heeft betwist, mist dus feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.


Conclusie anoniem

Nr. 01659/05 Mr Machielse Zitting 10 januari 2006 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte op 23 maart 2005 ter zake van 1. "diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", 2. "diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" en 3. "diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. 2. Mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.(1) 3.1 Het middel houdt de klacht in dat art. 359, tweede lid, Sv is geschonden, nu het Hof heeft nagelaten in zijn arrest in het bijzonder de redenen op te geven die ertoe hebben geleid dat het Hof afwijkt van het door en namens verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de herkenningen als onbetrouwbaar zijn aan te merken. 3.2 Aan het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 9 maart 2005 is een op die dag aan het Hof gefaxte, met de hand geschreven pleitnota van mr. Van Ophoven gehecht. Die pleitnota houdt (als ik het goed lees)(2) wat betreft de gehouden enkelvoudige spiegel- en fotoconfrontaties onder meer het volgende in. Volgens de verdediging hebben sommige spiegelconfrontaties op een ongewenste wijze plaatsgevonden (tijdens verhoor, vanaf rugzijde/zijkant), zodat die confrontaties onrechtmatig en onbetrouwbaar zijn. Voorts wordt in de pleitnota aangevoerd dat sprake is geweest van beïnvloeding van bepaalde getuigen door de politie voorafgaand aan de confrontaties, nu aan deze getuigen is verteld dat een persoon is aangehouden die aan de daderkenmerken voldeed. Gelet op die beïnvloeding zouden de confrontaties zijn uitgevoerd in strijd met een eerlijke procesvoering, hetgeen de confrontaties onrechtmatig maakt. Bovendien zou de beïnvloeding er toe hebben geleid dat de herkenningen als onbetrouwbaar zijn aan te merken. 3.3 In het bestreden arrest heeft het Hof voornoemd verweer als volgt samengevat en verworpen: "De raadsman heeft verder aangevoerd, dat de gehouden foto- en spiegelconfrontaties niet op juiste wijze zijn uitgevoerd en dat het resultaat van deze confrontaties, als zijnde onrechtmatig verkregen buiten beschouwing moet blijven. Het hof verwerpt het verweer. Onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit doet zich voor indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze onverenigbaar is met een eerlijke bewijsvoering. Hiervan kan sprake zijn indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze strekt ter beïnvloeding van die personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring. Het enkele feit dat een confrontatie niet plaats vindt volgens een bestaand protocol maakt op zich niet dat zo'n confrontatie onrechtmatig is. Het hof stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat er een zekere mate van beïnvloeding bij de confrontaties heeft plaatsgevonden in die zin dat sommige getuigen wisten dat de politie een verdachte had aangehouden. Niet is echter gebleken dat deze beïnvloeding, waarbij het hof heeft gezien de beschreven reacties van sommige getuigen op het zien van verdachte door een spiegel of de foto van verdachte, zodanig is geweest dat het de waarneming van de getuigen heeft aangetast, waardoor de bewijsvoering niet eerlijk is." 3.4 Het middel richt zich niet tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat de confrontaties als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing moeten blijven, maar houdt enkel de klacht in dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft gereageerd op de stelling dat de herkenningen vanwege de beïnvloeding van de getuigen als onbetrouwbaar zijn aan te merken. Anders dan de steller van het middel ben ik van mening dat het Hof niet heeft verzuimd te motiveren dat en waarom het de herkenningen van de winkelmedewerksters en de overige getuigen van de gewelddadige overvallen als betrouwbaar aanmerkt, en wel gelet op het navolgende. 3.5 In zijn overweging, zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven, stelt het Hof voorop dat er inderdaad aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van een zekere mate van beïnvloeding in die zin dat sommige getuigen voorafgaand aan de confrontaties erover waren geïnformeerd dat de politie een verdachte had aangehouden, maar concludeert het uiteindelijk dat die beïnvloeding niet van dien aard is geweest dat het de waarnemingen van de getuigen heeft aangetast. Tot die conclusie is het Hof gekomen op grond van reacties van getuigen op het zien van verdachte door een spiegel of de foto van verdachte. Met zijn verwijzing naar de waarnemingen van de getuigen doelt het Hof kennelijk op hetgeen door die getuigen is verklaard omtrent specifieke overeenkomsten in gedrag en uiterlijk tussen verdachte, zoals bij de confrontatie waargenomen, en de dader van de overvallen. Daarbij verdient opmerking dat alle getuigen van wie de herkenning door het Hof voor het bewijs is gebezigd, in eerste aanleg in aanwezigheid van verdachtes raadsman bij de rechter-commissaris omtrent de gang van zaken tijdens de confrontaties zijn gehoord. Bij dat verhoor hebben de getuigen onder meer duidelijk aangegeven aan welke uiterlijke kenmerken zij verdachte als dader van de overvallen hebben herkend.(3) Zo heeft [getuige 1] verklaard dat hij verdachte aan zijn ogen, neus, mond en de vorm van het gezicht herkende(4), heeft [getuige 2] aangegeven dat zij het profiel van verdachte herkende en de diepe lijnen in zijn gezicht(5), verklaarde [getuige 3] dat zij verdachte als dader heeft aangewezen vanwege zijn gezicht, zijn haar en de blik in zijn ogen(6) en heeft [getuige 4] aangegeven dat zij verdachte onder meer heeft herkend aan zijn gestalte, zijn arrogante houding en de scherpe trekken in zijn gezicht.(7) Voorts hebben zowel [getuige 3] als [getuige 4] verklaard te zijn geschrokken van de confrontatie met verdachte; [getuige 4] was zelfs dermate overstuur geraakt bij het zien van verdachte dat zij moest huilen.(8) 3.6 De overweging van het Hof dat gezien die reacties niet is gebleken dat de beïnvloeding van dien aard is geweest dat het de waarneming van de getuigen heeft aangetast moet dan ook mijns inziens mede aldus worden begrepen dat het Hof heeft geoordeeld dat die herkenningen als betrouwbaar zijn aan te merken. Gelet op hetgeen de getuigen bij de rechter-commissaris hebben verklaard omtrent de wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen is dat het oordeel mijns inziens geenszins onbegrijpelijk, ondanks dat sprake was van enkelvoudige confrontaties. Overigens is het feit dat voornoemde overweging is ingebed in de motivering geplaatst onder het hoofd "Onrechtmatig verkregen bewijs" - hetgeen de steller van het middel brengt tot een beperkte lezing van die overweging - mijns inziens met name terug te voeren op de (rommelige) manier waarop het verweer in hoger beroep is gevoerd. De onrechtmatigheid en onbetrouwbaarheid van de herkenningen worden in de pleitnota immers gebaseerd op dezelfde stellingen en ook vaak in een adem genoemd. Nu het Hof wel degelijk en op niet onbegrijpelijke wijze heeft geantwoord op het in hoger beroep gevoerde betrouwbaarheidsverweer kan het middel niet slagen. 3.7 Het middel faalt. 4. Het middel leent zich naar mijn mening voor een verwerping op de voet van art. 81 RO. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. 5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Deze zaak hangt samen met de zaak onder nr. 01658/05 P tegen dezelfde verdachte, in welke ik vandaag eveneens concludeer. 2 Ik heb nogal wat moeite moeten doen om de zinnen te ontcijferen; het gefaxte schrijven lijkt meer op een verzameling kladblaadjes dan op een pleitnota. 3 Zo zijn [getuige 5] en [getuige 4] op 22 oktober 2003, [getuige 2] en [getuige 3] op 29 oktober 2003 en [getuige 1] op 30 oktober 2003 bij de rechter-commissaris gehoord. Zie de processen-verbaal met rc-nr. 03/429 d.d. 22, 29 en 30 oktober 2003. De processen-verbaal van verhoor houdende herkenning van verdachte bij de politie heeft het Hof tot het bewijs gebezigd als bewijsmiddelen 3, 4, 7, 9 en 13. 4 Zie het proces-verbaal van verhoor van getuigen van 30 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 2. 5 Proces-verbaal van verhoor getuigen d.d. 29 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 3. 6 Proces-verbaal van verhoor getuigen van 29 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 9. 7 Proces-verbaal van verhoor getuigen d.d. 22 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 7-8. 8 Zie het proces-verbaal van verhoor getuigen van 29 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 9 en het proces-verbaal van verhoor getuigen van 22 oktober 2003, rc-nr. 03/429, p. 8.


Uitspraak

28 februari 2006 Strafkamer nr. 01659/05 AGJ/IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2005, nummer 24/001789-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord Holland Noord" te Zwaag. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 2 december 2003 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde en voorts ter zake van 1. "diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", 2. "diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" en 3. "diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het verweer dat de resultaten van de foto- en spiegelconfrontaties wegens hun onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. 3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2005 houdt, voorzover hier van belang, in: "De raadsman voert het woord ter verdediging en pleit daartoe overeenkomstig zijn pleitaantekeningen (noot griffier: de raadsman heeft zijn pleitaantekeningen per fax aan het hof doen toekomen), welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht." Die aan genoemd proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen bestaan uit in totaal twaalf blocnotevellen met een reeks van met de hand geschreven en in telegramstijl gestelde - soms slecht leesbare - notities. 3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "De raadsman heeft (...) aangevoerd, dat de gehouden foto- en spiegelconfrontaties niet op juiste wijze zijn uitgevoerd en dat het resultaat van deze confrontaties, als zijnde onrechtmatig verkregen buiten beschouwing moet blijven. Het hof verwerpt het verweer. Onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit doet zich voor indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze onverenigbaar is met een eerlijke bewijsvoering. Hiervan kan sprake zijn indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze strekt ter beïnvloeding van die personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring. Het enkele feit dat een confrontatie niet plaats vindt volgens een bestaand protocol maakt op zich niet dat zo'n confrontatie onrechtmatig is. Het hof stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat er een zekere mate van beïnvloeding bij de confrontaties heeft plaatsgevonden in die zin dat sommige getuigen wisten dat de politie een verdachte had aangehouden. Niet is echter gebleken dat deze beïnvloeding, waarbij het hof heeft gezien de beschreven reacties van sommige getuigen op het zien van verdachte door een spiegel of de foto van verdachte, zodanig is geweest dat het de waarneming van de getuigen heeft aangetast, waardoor de bewijsvoering niet eerlijk is." 3.4. Kennelijk heeft het Hof het door de raadsman bij pleidooi aangevoerde verstaan als een beroep op de onrechtmatigheid van de gehouden foto- en spiegelconfrontaties en niet tevens als een beroep op de onbetrouwbaarheid van die confrontaties. Gelet op het hiervoor onder 3.2 weergegevene is die aan het Hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de pleitaantekeningen waarvan de raadsman zich heeft bediend, niet onbegrijpelijk. Het middel, dat ervan uitgaat dat de raadsman ook de betrouwbaarheid van de confrontaties heeft betwist, mist dus feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 februari 2006.