Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9468

Datum uitspraak2005-04-12
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/000063-04; RK 05/409
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheidsvraagstukken met betrekking tot ingediende bezwaarschriften tegen de onthouding van processtukken en tegen de afwijzing van het verzoek aan de RC getuigen te horen in relatie tot de meervoudige relatieve competentie van onderscheiden rechtbanken in verband met de aanwijzing van nevenzittingsplaatsen en de localisering van het Landelijk Parket. De bezwaarschriften zijn ontvankelijk, maar worden op inhoudelijke gronden afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Parketnummer: 10/000063-04 Raadkamernummer: RK 05/409 Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de ter griffie van de rechtbank te Zutphen en nadien bij deze rechtbank ingediende bezwaarschriften: 1. bezwaarschrift d.d. 18 maart 2005 ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende "bezwaarschrift tegen onthouding processtukken" en 2. bezwaarschrift d.d. 21 maart 2005 ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende "bezwaarschrift tegen onthouding processtukken rechter-commissaris" en/of "bezwaarschrift tegen beslissing rechter-commissaris" ex artikel 208, derde lid, van Wetboek van Strafvordering van: S.S., geboren op .... te ...., verder te noemen verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. C.N.M. Dekker. PROCEDURE De behandeling van de bezwaarschriften heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige raadkamer d.d. 5 april 2005, alwaar zijn gehoord de officier van justitie en de raadsman van verdachte. Verdachte is niet in raadkamer verschenen. BEVOEGDHEID De rechtbank is bevoegd van het bezwaarschrift d.d. 18 maart 2005 kennis te nemen, nu dit is gericht tegen de beslissing van 4 maart 2005 van de officier van justitie bij het Landelijk Parket, vestiging Groningen, mr. R. Drenth, alsmede tegen de (fictieve) weigering van de behandelend rechter-commissaris tot het verstrekken van processtukken. De rechtbank is eveneens bevoegd van het bezwaarschrift d.d. 21 maart 2005 kennis te nemen, nu dit is gericht tegen de beslissing van 16 maart 2005 van de behandelend rechter-commissaris van het kabinet te Rotterdam, mr. G.P. Verbeek, houdende de (fictieve) weigering tot het verstrekken van processtukken, alsmede de afwijzing van het verzoek tot het horen van een aantal getuigen. ONTVANKELIJKHEID VAN DE BEZWAARSCHRIFTEN Bij brief van 2 maart 2005 heeft de raadsman van verdachte de officier van justitie en/of de rechter-commissaris verzocht om toezending van alle processtukken, alsmede het horen van één of meer getuigen. De officier van justitie heeft bij brief van 4 maart 2005 op het verzoek van de raadsman gereageerd. Tegen deze brief, alsmede tegen de (fictieve) weigering van de rechter-commissaris heeft de raadsman van verdachte een bezwaarschrift gedateerd 18 maart 2005 ingediend. Dit bezwaarschrift is blijkens de correspondentie in het dossier door de raadsman op 18 maart 2005, na telefonisch overleg met de strafgriffie van de rechtbank Zutphen, per fax naar de griffie van die rechtbank verzonden. Bij brief van 16 maart 2005 is door de rechter-commissaris op het verzoek van de raadsman van 2 maart 2005 gereageerd. Naar aanleiding daarvan is door de raadsman op 21 maart 2005 een (aanvullend) bezwaarschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris ingediend, welk bezwaarschrift op laatstgenoemde datum eveneens naar de griffie van de rechtbank Zutphen is gefaxt. Op 25 maart 2005 zijn de bezwaarschriften van de rechtbank Zutphen naar de rechtbank Rotterdam gefaxt, waarna op dezelfde datum door de griffie van de rechtbank Rotterdam een dagbepaling is verzonden. Op 5 april 2005 is een "akte inlevering bezwaarschrift" voor beide bezwaarschriften op de griffie van de rechtbank Rotterdam opgemaakt. Ten aanzien van de ontvankelijkheid overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 32 jo. 51 van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte, dan wel zijn raadsman, ingeval de kennisneming van processtukken wordt onthouden, daartegen een bezwaarschrift indienen binnen veertien dagen na de schriftelijke mededeling dat processtukken worden onthouden, bij het gerecht waartoe het openbaar ministerie of de rechter-commissaris behoort. Ingevolge artikel 208, derde lid, jo. 449, derde lid, en 450 van het Wetboek van Strafvordering kan door de raadsman tegen de weigering van de rechter-commissaris tot het horen van getuigen eveneens binnen veertien dagen na de weigering een bezwaarschrift worden ingediend op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven of de handeling is verricht. In het onderhavige geval zijn de bezwaarschriften op respectievelijk 18 maart 2005 en 21 maart 2005 door de raadsman per fax bij de griffie van de rechtbank Zutphen ingediend. De bezwaarschriften richten zich tegen beslissingen van respectievelijk de officier van justitie van het Landelijk Parket en de rechter-commissaris verbonden aan de rechtbank te Rotterdam. Dientengevolge had de raadsman de bezwaarschriften niet bij de rechtbank te Zutphen moeten indienen, doch bij de rechtbank te Rotterdam. Door de raadsman is tijdens de behandeling van de bezwaarschriften in raadkamer op 5 april 2005 gesteld dat een en ander uiterst onduidelijk is nu de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen verdachte plaatsvindt bij de rechtbank te Zutphen. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat de raadsman bij brief van 10 maart 2005 in kennis is gesteld van het feit dat de behandeling van de zaak zal plaatsvinden in nevenzittingsplaats Zuthpen. In deze brief is gesteld dat de onderzoekshandelingen van de rechter-commissaris, alsmede de eventuele behandeling van de vordering (verlenging) gevangenhouding, nog wel in Rotterdam zullen blijven plaatsvinden. De raadsman is verzocht om voor verdere vragen contact op te nemen met de rechtbank Zutphen. Blijkens de fax van 18 maart 2005 van de raadsman van verdachte, heeft hij, voorafgaand aan de indiening per fax van het bezwaarschrift, telefonisch contact gehad met de griffie van de rechtbank Zutphen en heeft deze griffie ingestemd met de door de raadsman voorgestelde indiening van het bezwaar per fax en latere ondertekening van de akte. Naar oordeel van de rechtbank is het bezwaarschrift van 18 maart 2005 derhalve tijdig ingediend, doch bij de onjuiste rechtbank. Nu de indiening bij de rechtbank Zutphen echter is ingegeven op basis van de vanwege justitie verstrekte informatie kan een dergelijke indiening bij de verkeerde rechtbank, de raadsman in deze naar oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen. Ten aanzien van het bezwaarschrift van 21 maart 2005 constateert de rechtbank dat dit bezwaarschrift weliswaar tijdig, dat wil zeggen op 25 maart 2005, door middel van doorzending door de rechtbank Zutphen, in Rotterdam is ontvangen, doch niet op de voorgeschreven wijze is ingediend. De rechtbank is echter van oordeel dat dit de raadsman niet kan worden tegengeworpen nu niet is gebleken dat deze is geattendeerd op het feit dat de rechtbank Rotterdam wel het vereiste hanteert dat een akte ter griffie dient te worden opgemaakt en dat de raadsman zich derhalve persoonlijk op de griffie diende te vervoegen. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank de bezwaren ontvankelijk. BEOORDELING VAN DE BEZWAARSCHRIFTEN De raadsman van verdachte heeft tijdens het onderzoek in raadkamer de bezwaarschriften nader toegelicht. Ten aanzien van het bezwaar tegen het onthouden van processtukken door respectievelijk de officier van justitie en de rechter-commissaris, overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens het onderzoek in raadkamer is gebleken dat aan de raadsman inmiddels het zgn. BOB-dossier, een CD-rom met een uitwerking van alle tapgesprekken, alsmede de dossiers betrekking hebbende op het voorafgaande onderzoek (het zgn. pre-walvis onderzoek) zijn verstrekt. Daarnaast heeft de officier aangegeven dat op korte termijn, met het oog op de eerste pro-forma zitting op 20 april 2005 in de onderhavige zaak, een zgn. voortgangsproces-verbaal aan de verdediging zal worden verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat het in het onderhavige geval een zeer omvangrijk onderzoek betreft, aan het Openbaar Ministerie enige tijd mag worden gegund om het procesdossier op verantwoorde wijze samen te stellen en te completeren. De rechtbank is niet gebleken dat aan de verdediging processtukken worden onthouden in de zin van artikel 30, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechter-commissaris heeft bij brief van 16 maart 2005 te kennen gegeven dat hij het verzoek tot het horen van de getuigen - de onderzoeksleider in de zaak Walvis en de onderzoeksleiders van eerdere of nog lopende onderzoeken - afwijst. De rechter-commissaris heeft daartoe besloten onder de overweging dat uit de brief van de officier van 4 maart 2005 blijkt dat de raadsman voor de pro-forma zitting nog nadere stukken zal ontvangen, alsmede dat door de raadsman geen aanwijzingen naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er mogelijk in de opsporingsfase fouten zijn gemaakt. De rechter-commissaris acht derhalve geen rechtens te respecteren belang aanwezig om de onderzoeksleider te bevragen. De officier van justitie heeft voorts in raadkamer nog te kennen gegeven dat tijdens de pro-forma zitting op 20 april 2005 de onderzoekswensen van de verdediging kunnen worden geïnventariseerd en de zittingsrechter kan oordelen over het horen van de door de verdediging gewenste getuigen. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het feit dat door de raadsman geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld die aanleiding zouden kunnen betekenen voor een vermoeden van eventuele onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek of in de opsporingsmethodieken, de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van de door de verdediging aangegeven getuigen op terechte gronden heeft afgewezen. Gelet op voorstaande beslist de rechtbank als volgt. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het bezwaar d.d. 18 maart 2005 ongegrond; - verklaart het bezwaar d.d. 21 maart 2005 ongegrond. Aldus gedaan in raadkamer op 12 april 2005 door mr. Buchner, voorzitter, mrs. Van der Schans en Poppe-Gielesen, rechters, in tegenwoordigheid van Zoeteweij, griffier.