Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9531

Datum uitspraak2005-12-09
Datum gepubliceerd2006-01-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRotterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/48927
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ambtshalve toetsing / vier-wekentermijn voor buitenbehandelingstelling / verlengen hersteltermijn. De rechtbank overweegt dat ingevolge de Afdelingsuitspraak 200406363/1 van 21 oktober 2004, uit het vierde lid van artikel 4:5 Awb volgt dat een besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen, bekend wordt gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat deze termijn door verweerder is overschreden. Uit het departementaal dossier blijkt dat aan eiseres reeds bij schrijven van 27 januari 2003 een termijn van vier weken is gegeven om de voor de aanvraag verschuldigde leges te voldoen. Deze brief is aan te merken als een aanmaning. De termijn waarbinnen het verzuim hersteld had dienen te worden, liep af op 24 februari 2003. De termijn om buiten behandeling te stellen ingevolge artikel 4:5, vierde lid Awb verstreek derhalve op 24 maart 2003. Verweerder had derhalve tot uiterlijk 24 maart 2003 de tijd om de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder niet vrij om nogmaals een termijn te bieden voor het herstel van een geconstateerd verzuim als bedoeld in artikel 4:5 Awb, zoals kennelijk blijkens het besluit in primo en bestreden besluit is geschied, nu daarin is opgenomen dat eiseres veertien dagen de gelegenheid heeft gehad om voor 28 maart 2003 de verschuldigde leges te betalen. Dit doet immers afbreuk aan de ratio van artikel 4:5, vierde lid, Awb om binnen een spoedige termijn zekerheid te verkrijgen omtrent het in behandeling nemen van de aanvraag. Verweerder heeft pas na de bovenvermelde termijn van vier weken na afloop van de aan eiseres geboden hersteltermijn middels het schrijven van 27 januari 2003 de aanvraag buiten behandeling gesteld bij besluit van 9 april 2003. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig nevenzittingsplaats Rotterdam Proces-verbaal mondelinge uitspraak Reg.nr.: AWB 04/48927, V-nummer 151.011.4842 Inzake: A, eiseres, gemachtigde mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos, advocaat te Delft, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. M.P. Verveer. I. ZITTING Datum: 9 december 2005. Zitting hebben: mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, mr. J. van Dort, griffier. Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan als onder III. vermeld. II. OVERWEGINGEN In geschil is het besluit van 13 oktober 2004 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de buiten behandelingstelling van haar aanvraag tot het verlengen van de aan haar verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ongegrond is verklaard. De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2004 (JV 2004, 477) waarin is overwogen dat uit het vierde lid van artikel 4:5 van de Awb volgt dat een besluit om een aanvraag niet in behandeling te nemen, bekend wordt gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Zijn deze vier weken verstreken dan mag het bestuursorgaan voor een dergelijke wijze van afdoen niet meer opteren en zal inhoudelijk op de aanvraag moeten worden beslist. Hoewel in beginsel middels de Vw 2000 van het bepaalde in de Awb kan worden afgeweken, vermeldt artikel 24, tweede lid van de Vw 2000 geen afwijkende termijn. Derhalve geldt ook bij toepassing van dit artikellid de in artikel 4:5, vierde lid van de Awb vermelde termijn van vier weken. De rechtbank stelt vast dat uit het departementaal dossier blijkt dat aan eiseres reeds bij schrijven van 27 januari 2003 een termijn van vier weken is gegeven om de voor de aanvraag verschuldigde leges te voldoen. Deze brief is aan te merken als een aanmaning. De termijn waarbinnen het verzuim hersteld had dienen te worden, liep af op 24 februari 2003. De termijn om buiten behandeling te stellen ingevolge artikel 4:5, vierde lid van de Awb verstreek derhalve op 24 maart 2003. Verweerder had derhalve tot uiterlijk 24 maart 2003 de tijd om de aanvraag van eiseres buiten behandeling te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder niet vrij om nogmaals een termijn te bieden voor het herstel van een geconstateerd verzuim als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, zoals kennelijk blijkens het besluit in primo en bestreden besluit is geschied, nu daarin is opgenomen dat eiseres 14 dagen de gelegenheid heeft gehad om voor 28 maart 2003 de verschuldigde leges te betalen. Dit doet immers afbreuk aan de ratio van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb om binnen een spoedige termijn zekerheid te verkrijgen omtrent het in behandeling nemen van de aanvraag. Verweerder heeft pas na de bovenvermelde termijn van vier weken na afloop van de aan eiseres geboden hersteltermijn middels het schrijven van 27 januari 2003 de aanvraag buiten behandeling gesteld bij besluit van 9 april 2003. Nu verweerder de wettelijke termijn van vier weken niet in acht heeft genomen kon de aanvraag niet meer worden afgedaan middels een buiten behandelingstelling. Verweerder had de aanvraag dan ook in behandeling moeten nemen. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding op grond van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb ambtshalve een voorlopige voorziening te treffen nu het eiseres op grond van artikel 8, aanhef en onder g van de Vw 2000 in verbinding met artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is toegestaan in Nederland te verblijven totdat opnieuw op de aanvraag van 17 januari 2003 is beslist. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit van 13 oktober 2004; 3. herroept het besluit van 9 april 2003; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; 5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 vergoedt. de griffier, de rechter, RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen. Afschrift verzonden op: