Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9609

Datum uitspraak2004-09-21
Datum gepubliceerd2006-01-13
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers69727/FA RK 04-95
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nederlandse moeder weigert mee te werken aan erkenning minderjarig kind door Amerikaanse biologische vader. Moeder heeft - in de wetenschap dat de biologische vader wil erkennen - toestemming verleend tot erkenning door een andere man en deze erkenning heeft ook plaatsgevonden. Verzoek van vader tot nietigverklaring van deze erkenning en tevens tot vervangende toestemming tot erkenning ex 1:204 lid 3 BW en tot omgang, informatie en raadpleging door moeder van hem omtrent het welzijn van het kind. De verzoeken van de biologische vader worden toegewezen. Moeder heeft haar bevoegdheid ex artikel 1:204 lid c BW misbruikt. Artikel 8 lid 1 EVRM staat eraan in de weg om de toestemming door de andere man als rechtsgeldig aan te merken. Deze erkenning is nietig, overigens ook omdat moeder aan de andere man slechts voorwaardelijke toestemming tot erkenning had mogen verlenen, nu de biologische vader reeds een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning had ingediend. Na vele aanhoudingen, tussenbeschikkingen en een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming wordt er - ondanks de weigerachtige houding van moeder - een omgangsregeling vastgesteld tussen de Amerikaanse juridische vader en het inmiddels door hem erkende kind. Moeder wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, dat zij in gebreke blijft mee te werken. Tevens wordt bepaald, dat moeder vader een maal per kwartaal informeert omtrent de ontwikkelingen van het kind en ook, dat zij hem een keer per half jaar een foto van het kind doet toekomen.


Uitspraak

RECHTBANK TE GRONINGEN SECTOR CIVIELRECHT MEERVOUDIGE KAMER Reg.nr.: 69727/FA RK 04-95 Datum uitspraak: 21 september 2004 B E S C H I K K I N G in de zaak van: de biologische vader, verzoeker, hierna te noemen de man, procureur mr. J.A.M. Kwakman, en de moeder, verweerster, hierna te noemen de vrouw, procureur mr. H.J.M. Janssen, advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 20 april 2004 een tussenbeschikking gegeven. Ter griffie zijn op 1 juni 2004 en op 12 juli 2004 brieven met bijlagen van mr. Kwakman ontvangen. RECHTSOVERWEGINGEN De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen in voormelde tussenbeschikking. Bij die beschikking is de beslissing aangehouden en is de man in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk op 1 juni 2004 schriftelijk en ondersteund door vertaalde bewijsstukken uit te laten omtrent de rechtsgeldigheid van zijn in Amerika met een andere vrouw gesloten huwelijk. standpunt van de man: ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning van M. en wijziging van haar geslachtsnaam: De man leeft feitelijk al ruim vier jaar gescheiden van zijn echtgenote. In juni 2004 wordt hun huwelijk ook in juridische zin beëindigd. Partijen hebben elkaar in september 2001 ontmoet. Vervolgens ontstond er tussen hen een uitgebreide e-mailcorrespondentie en zijn zij een affectieve relatie met elkaar aangegaan. Tijdens hun relatie zagen partijen elkaar regelmatig en hadden zij ook veelvuldig e-mailcontacten. In totaal heeft de man ongeveer twee maanden van het eerste levensjaar van M. in haar nabijheid doorgebracht, hetgeen voldoende is voor de aanname van een band tussen vader en kind. Het is steeds de bedoeling van partijen geweest, dat zij M. samen zouden gaan opvoeden. De vrouw zou daartoe op een gegeven moment samen me[M.] en haar dochter uit een eerdere relatie naar de Verenigde Staten verhuizen. Na de geboorte van M. heeft de vrouw enige tijd met het kind in Amerika doorgebracht. Het was de bedoeling van partijen dat de man M. in de Verenigde Staten zou erkennen, maar door praktische problemen heeft die erkenning niet plaatsgevonden. Toen de vrouw met M. in Amerika was heeft de man er van afgezien erkenning van M. naar Amerikaans recht af te dwingen, omdat hij geen misbruik van de situatie wilde maken. Partijen hebben toen afgesproken, dat de erkenning in Nederland zou plaatsvinden. Van de een op de andere dag veranderde de houding van de vrouw ten opzichte van de man. Zij was jaloers op de aandacht die hij aan M. gaf. Uiteindelijk verslechterde hun onderlinge verhouding zodanig, dat partijen hun relatie hebben beëindigd. De vrouw heeft daarna iedere medewerking aan de erkenning door de man geweigerd. De man heeft de vrouw nooit op enigerlei wijze bedreigd. Hij begrijpt nog steeds niet waarom de vrouw plotseling heeft besloten om hem volledig uit haar leven en uit dat van M. te weren. De man dringt zich niet aan M. op, hij wil alleen maar contact met haar hebben en daar hebben zowel de man als M. ook recht op. De belangen van M. dienen voorop te staan. Zij heeft er recht op te weten wie haar vader is en het is in haar belang, dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Vader en kind hebben recht op erkenning van hun familierechtelijke betrekking. Het is een feit van algemene bekendheid, dat een kind is gebaat met een familierechtelijke betrekking met de vader. De belangen van de man en M. om met elkaar in een familierechtelijke betrekking te staan wegen zwaarder dan de belangen van de vrouw om haar toestemming tot erkenning te weigeren. Zij heeft geen enkel te respecteren belang bij deze weigering. De man is de verwekker van M. en hij wil deel uitmaken van haar leven. De belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met M. en de belangen van het kind worden door de erkenning niet geschaad. De man verkrijgt alsdan niet de rol van gezaghebbende ouder. De vrouw zal zelf de beslissingen omtrent de verzorging en opvoeding van M. kunnen blijven nemen. Door de erkenning zal het voor M. - indien zij daar op een gegeven moment zelf voor kiest - mogelijk zijn om bepaalde Amerikaanse rechten te verwerven. Zo zal M. aanspraak kunnen maken op fondsen, bedoeld voor kinderen van een Amerikaanse ouder die bij een niet-Amerikaanse ouder in het buitenland wonen. Ook zal M. na de erkenning - wanneer zij in de toekomst in de Verenigde Staten wil gaan werken - geen visum dan wel werkvergunning nodig hebben. Tevens kan de man - indien M. na erkenning op basis van het Amerikaanse recht een Amerikaans sofi-nummer krijgt - beginnen met het investeren in een schoolfonds voor M.. M. kan bovendien op de levensverzekeringspolis van de man worden geplaatst. De vrouw kan vanaf het moment, dat er een verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning is ingediend tot het moment dat daarop onherroepelijk is beslist, aan een ander slechts voorwaardelijke toestemming tot erkenning verlenen. Het verzoek tot vervangende toestemming door de man is op 20 januari 2004 ter griffie van de rechtbank ingediend en op dit verzoek is nog niet onherroepelijk beslist. Desondanks is M. op 4 februari 2004 - met toestemming van de vrouw - erkend door B. Deze toestemming is daarom niet rechtsgeldig en de erkenning door B. is nietig. Tengevolge hiervan dient de aan de geboorteakte van M. toegevoegde latere vermelding te worden doorgehaald. Overigens is de door de vrouw aan B. verleende toestemming ook strijdig met de strekking van artikel 1:204 lid 3 BW. Er is namelijk sprake van misbruik van bevoegdheid nu de vrouw - in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid om toestemming te verlenen en het belang dat daardoor wordt geschaad - in alle redelijkheid niet tot het verlenen van de toestemming had kunnen komen. De vrouw heeft haar toestemming namelijk enkel gegeven om de erkenning van M. door de man te verhinderen. Ook op deze grond is de door de vrouw aan B. verleende toestemming niet rechtsgeldig en moet de erkenning van M. nietig worden verklaard. Het verzoek van de man hem vervangende toestemming te verlenen om M. te erkennen kan worden toegewezen, evenals zijn verzoek om te bepalen dat M. zijn geslachtsnaam zal dragen. ten aanzien van omgang en informatie in de zin van de artikelen 1:377a en 1:377b BW: De man is de verwekker van M. en tussen hen is sprake geweest van een nauwe persoonlijke betrekking. Hij heeft derhalve recht op omgang met M., maar de vrouw weigert hieraan elke medewerking. Direct na de geboorte van M. is de man namelijk naar Nederland gegaan en heeft daar de periode van 14 januari tot 11 februari 2003 samen met de vrouw en M. doorgebracht. Daarna is de vrouw samen met M. naar de Verenigde Staten gegaan en hebben zij van 2 tot 23 juni 2003 bij de man gewoond. Voor de praktische omgangsproblemen door de grote afstand tussen de Verenigde Staten en Nederland zijn uitvoerbare oplossingen te vinden. De man is bereid twee keer per jaar naar Nederland te reizen, teneinde dan steeds gedurende een week in een door hem te huren vakantiewoning contact met M. te hebben. Het is begrijpelijk, dat dit voor M. in haar eerste levensjaren moeilijk zal kunnen zijn en daarom kan er een derde - voor M. bekende - persoon bij het bezoek aanwezig zijn. Zodra M. in staat is om naar de Verenigde Staten te reizen kan de omgang aldaar plaatsvinden. De man wenst ook contact met M. te hebben via een webcam. Indien de vrouw niet over een computer en webcam beschikt is hij bereid deze apparatuur voor M. aan te schaffen. De man stelt voor dat M. gedurende de eerste jaren via de webcam aan hem wordt getoond. Vanaf het moment dat M. de computer zelf kan bedienen, kan zij ieder weekend in ieder geval één uur contact met de man via de webcam hebben. De man wil bij het verdere leven van M. worden betrokken. Tot nu toe weigert de vrouw om de door de man naar M. gestuurde cadeaus in ontvangst te nemen. Het geven van cadeaus in verband met bijzondere aangelegenheden is een vorm van contact en dus van omgang. De man wil de mogelijkheid hebben om in de toekomst cadeaus naar M. te sturen, die haar ook daadwerkelijk zullen bereiken. De vrouw weigert ieder contact met de man en informeert hem niet omtrent het welzijn van M. De man heeft er recht op, dat de vrouw hem tenminste eenmaal per drie maanden informeert omtrent de ontwikkelingen van M. en hem tevens een foto van M. doet toekomen. Hij wil ook van de vrouw vernemen wanneer M. een dokter heeft bezocht. standpunt van de vrouw: ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning van M. en wijziging van haar geslachtsnaam: De vrouw kent B. vanaf december 2003 en heeft thans een vaste affectieve relatie met hem. B. heeft de verzorging en opvoeding van kinderen uit zijn vorig huwelijk op zich genomen. De vrouw verblijft samen met haar dochters met grote regelmaat in het gezin van B. en zijn ook deel van dat gezin gaan uitmaken. B. vervult de rol van vader va[M.]. B. en de vrouw hebben het voornemen om in juni 2004 met elkaar te gaan samenwonen in het huis van B. en willen binnen afzienbare tijd gaan trouwen. M. is op 4 februari 2004 ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen door B. erkend. Vooruitlopend op het huwelijk van de vrouw en B, heeft M. reeds de geslachtsnaam B. gekregen. Erkenning door de man is derhalve niet meer mogelijk en de vrouw wil de man hiertoe ook geen gelegenheid meer geven. Overigens kan de man [M.] ook niet erkennen, omdat hij nog is gehuwd. Partijen hebben slechts gedurende één week echt contact met elkaar gehad en in die periode is de vrouw zwanger geworden. Na deze periode waren hun onderlinge contacten meestal vluchtig en verliepen deze voornamelijk via de telefoon. De man is niet bij de geboorte van M. aanwezig geweest. De relatie van partijen was toen reeds slecht. Na de geboorte heeft de man nauwelijks belangstelling voor het kind getoond. Na de geboorte heeft de man twee weken in Nederland doorgebracht en vervolgens is de vrouw samen met M. drie weken in de Verenigde Staten geweest; zij hebben toen niet bij de man gewoond. Tijdens die periode heeft de man tevergeefs geprobeerd de vrouw te dwingen papieren bij de autoriteiten aldaar te ondertekenen, teneinde van M. een Amerikaans staatsburger te maken en haar bij zich in Amerika te houden. Partijen hebben in genoemde periode vaak ruzie gehad. De vrouw werd door de man genegeerd en vernederd. Haar reis naar Amerika beschouwt de vrouw als een vergissing. Sinds haar terugkeer in Nederland wordt de vrouw door de man zowel via de telefoon als per e-mail lastig gevallen. De man probeert zich aan de vrouw en haar kinderen op te dringen. De vrouw vermoedt, dat de man de relatie met haar alleen maar heeft gebruikt om een kind te krijgen. Het is haar bekend dat hij relaties onderhoudt en heeft onderhouden met meerdere vrouwen, verspreid over de wereld. ten aanzien van omgang en informatie in de zin van de artikelen 1:377a en 1:377b BW: Van family-life tussen de man en M. is geen sprake geweest en tussen de man en M. heeft nooit een vader-dochter-verhouding bestaan. Omdat B. voor [M.] reeds als haar vader functioneert zou omgang met de man bij haar verwarring teweeg brengen. Omgang met de man is derhalve niet in het belang van M. Hij heeft geen belang bij informatie omtrent M. De vrouw vreest dat de man naar Nederland komt en M. naar Kameroen zal (laten) ontvoeren. Hij heeft nauwe banden met dat land. De vrouw is bereid M. in de toekomst te vertellen dat de man haar biologische vader is. Zij kan dan - wanneer zij achttien jaar is - zelf bepalen of zij de man wil gaan opzoeken. standpunt van de bijzonder curator: ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning van M. en wijziging van haar geslachtsnaam: De bijzonder curator heeft met beide partijen gesproken. Niet ter discussie staat dat de man de biologische vader van M. is. Teneinde in zijn verzoek te kunnen worden ontvangen dient het huwelijk van de man en zijn huidige echtgenote te zijn ontbonden. Wanneer de wetgeving in de staat Maryland geen erkenningsmogelijkheid biedt kan - ingevolge artikel 4 van de Wet Conflictenrecht Afstamming - volgens het Nederlandse recht de erkenning worden verzocht. Partijen hebben niet met elkaar samengewoond, maar er is gedurende een bepaalde periode wel veelvuldig contact tussen hen geweest. De vraag is of er objectief bezien sprake is van een nauwe persoonlijke band tussen M. en de man. De vrouw voedt M. op en de man heeft zich nooit met de opvoeding bemoeid. Hij was er echter wel bij tijdens en na de geboorte va[M.]. Het contact tussen de man en M. was zodanig, dat het te vluchtig lijkt te zijn geweest om echt een band met elkaar op te kunnen bouwen, maar evenzeer kan worden geoordeeld dat het contact zodanig was dat er wel een band tussen hen is ontstaan. Gelet op de van toepassing zijnde jurisprudentie kan het verzoek tot vernietiging van de door B. gedane erkenning worden toegewezen. De erkenning heeft namelijk plaatsgevonden tijdens de onderhavige procedure, waarin vervangende toestemming tot erkenning is verzocht. Het belang van M. is ermee gediend, dat de erkenning nietig wordt verklaard. ten aanzien van omgang en informatie in de zin van de artikelen 1:377a en 1:377b BW: Het is voor een kind van de leeftijd van M. een te zware verplichting en ook niet in haar belang, om op bepaalde dagen uren achter een webcam te moeten gaan zitten. Wanneer erkenning van M. door de man is gerealiseerd is het van belang dat er sprake is van een vorm van contact tussen hen beiden, maar op een andere - minder dwingende - wijze dan door de man is voorgesteld. beoordeling: ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning van M. en wijziging van haar geslachtsnaam: Voor wat betreft de mogelijkheid van de man tot erkenning en de toestemming tot erkenning van de vrouw kan verschillend recht van toepassing zijn. Ingevolge artikel 4 lid 1 van de Wet Conflictenrecht Afstamming (verder te noemen WCA) is het recht van de nationaliteit van de man toepasselijk, maar - bij gebreke van toestemming van de moeder - is ingevolge artikel 4 lid 4 WCA het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder van toepassing. De man heeft de Amerikaanse nationaliteit en woont in de staat Maryland, zodat in eerste instantie zijn erkenningsmogelijkheden naar het recht van deze staat beoordeeld dienen te worden. Het recht van de staat Maryland biedt de mogelijkheid tot schriftelijke erkenning, mits de moeder zich hiertegen niet verzet, hetgeen in casu wel het geval is. Dientengevolge heeft de man geen mogelijkheid tot erkenning volgens het recht van genoemde staat. Artikel 4 lid 1, tweede volzin van de WCA biedt - mede gelet op de belangen van vader en kind om hun familierechtelijke band juridisch bevestigd te krijgen - de mogelijkheid om dan uit te wijken naar het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind, zodat in dezen het Nederlandse recht, artikel 1:203 BW, van toepassing is. Op grond van de na tussenbeschikking door mr. Kwakman overgelegde stukken is komen vast te staan, dat het huwelijk van de man met mevrouw X op 15 juni 2004 is beëindigd. Beoordeling van de uitzondering, genoemd in artikel 1:204 lid 1 sub e BW behoeft daarom niet meer plaats te vinden. De rechtbank zal het verzoek van de man tot nietigverklaring van de erkenning opvatten als een verzoek tot vaststelling dat de erkenning nietig is, nu de man niet op grond van artikel 1:205 BW vernietiging van de erkenning kan verzoeken. Onbetwist is dat de man de verwekker van M. is. Onmiddellijk na de geboorte van het kind heeft de man een aantal weken met de vrouw en M. doorgebracht en de vrouw heeft vervolgens samen met M. een paar weken in de Verenigde Staten in de nabijheid van de man verbleven. Verder heeft de man voor en na de geboorte van M. aan de vrouw duidelijk gemaakt het kind te willen erkennen en heeft hij haar herhaalde malen gevraagd hem daartoe toestemming te verlenen. De vrouw heeft deze toestemming geweigerd. Zij is een relatie aangegaan met haar huidige partner B. en heeft hem toestemming verleend M. te erkennen. Gelet op de betreffende jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende artikel 1:204 BW is in casu sprake van een voorwaardelijke toestemming. B. heeft M. vervolgens erkend en het kind heeft zijn geslachtsnaam gekregen. De (voorwaardelijke) toestemming van de vrouw tot erkenning door B. is niet rechtsgeldig, omdat het verzoek van de man tot vervangende toestemming op 20 januari 2004 ter griffie van de rechtbank is ingediend en M. pas later, en voordat op het verzoek van de man was beslist, op4 februari 2004 door B. is erkend. Bij de vraag of vervangende toestemming voor erkenning door de rechter verleend moet worden moet een belangenafweging worden gemaakt; daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen, dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op en belang bij heeft, dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Zowel de man als M. hebben recht op eerbieding van hun familierechtelijke relatie. Wanneer hun onderlinge banden worden verbroken, dan wel wanneer het kind een band met de biologische ouder wordt onthouden, levert dit een bedreiging op voor de ontwikkeling van het kind. Als belang van de vrouw bij niet-erkenning door de man geldt het eventuele schadelijke gevolg van de erkenning voor een ongestoorde verhouding met het kind. In dezen is op geen enkele wijze gebleken, dat er sprake is van gevaar voor of een belemmering van de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en M. Bovendien is niet gebleken, dat er voor M. door de erkenning reële risico’s ontstaan, dat zij zal worden belemmerd in een evenwichtige ontwikkeling. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast, dat de door de vrouw aan B. verleende - als voorwaardelijk te beschouwen - toestemming zonder rechtsgevolg is gebleven en zal aan de man vervangende toestemming worden verleend om M. te erkennen. De rechtbank gaat er vanuit, dat deze beslissing de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Groningen dienstig zal zijn bij het verwerken daarvan in de daartoe bestemde registers. De rechtbank acht zich niet bevoegd om genoemde ambtenaar hiertoe te gelasten en zal dat verzoek daarom afwijzen. Wijziging van de geslachtsnaam van M. van B. in X is slechts mogelijk wanneer partijen het hieromtrent eens zijn, voordat aan de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt verzocht om de erkenning van M. door de man te effectueren in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Wanneer partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, zal M. in plaats van de geslachtsnaam B, de geslachtsnaam Y dragen. Gelet op het vorenoverwogene en nu overeenstemming van partijen, gezien de houding en de uitlatingen van de vrouw niet valt te verwachten, wijst de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van M. af. ten aanzien van de omgangsregeling en de informatie in de zin van de artikelen 1:377a en 1:377b BW: In afwachting van de effectuering van de erkenning van M. door de man houdt de rechtbank de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling en de informatie ex artikel 1:377a en 1:377b BW aan, teneinde partijen de gelegenheid te bieden om in onderling overleg afspraken dienaangaande te maken. BESLISSING ten aanzien van de (vernietiging van de) erkenning van M. en de wijziging van haar geslachtsnaam:: bepaalt, dat de op 4 februari 2004 in de gemeente Groningen door B. gedane erkenning van M. nietig is; verleent de man vervangende toestemming M. te erkennen; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. ten aanzien van de omgangsregeling en de informatie in de zin van de artikelen 1:377a en 1:377b BW: houdt de beslissing met betrekking tot de omgang van de man met M. en de door de vrouw aan de man te verstrekken informatie omtrent M. aan, teneinde partijen de gelegenheid te bieden dienaangaande afspraken te maken; partijen dienen de rechtbank uiterlijk op 1 december 2004 schriftelijk op de hoogte te brengen van de uitkomst van hun onderling overleg; daarbij dienen zij tevens aan te geven of zij een nadere behandeling ter zitting wensen; in dat geval zal de griffier van deze rechtbank dag en uur voor een nadere behandeling bepalen. Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman, voorzitter, T. Duursma en J. Smit en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2004, in bijzijn van de griffier. gdk op 29 november 2005 wordt vervolgens de volgende eindbeslissing gegeven: PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 20 april 2004, op 21 september 2004 en op 8 maart 2005 tussenbeschikkingen gegeven en op 5 oktober 2004 een herstelbeschikking. Ter griffie is op 27 april 2005 een brief d.d. 26 april 2005 van mr. Lubbers ontvangen. Op 30 september 2005 is ter griffie een brief d.d. 29 september 2005 met bijlage van mr. Wijnberg ontvangen. Ter griffie is op 3 oktober 2005 een brief van d.d. 30 september 2005 van de door de rechtbank aangewezen mediator mevrouw B. van Dam te Adorp ontvangen. Op 25 oktober 2005 is ter griffie een brief d.d. 21 oktober 2005 met bijlagen van mr. Lubbers ontvangen. De rechtbank heeft de zaak opnieuw behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 november 2005. Daarbij zijn partijen, alsmede mrs. Kwakman en Lubbers, verschenen en gehoord. Mr. Kwakman heeft gebruik gemaakt van pleitnotities. De tolk-vertaler mevrouw P. van der Sluis te Drachten is voor de man opgetreden als tolk in de Engelse taal. De man heeft zijn verzoek ter zitting aangevuld in die zin, dat hij heeft verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag, dat zij in gebreke blijft de vastgestelde omgangsregeling na te komen. Tevens heeft de man verzocht om te bepalen dat de vrouw hem ieder kwartaal informeert omtrent het wel en wee va[M.] en om de door hem aangeboden kado’s voo[M.] te accepteren. RECHTSOVERWEGINGEN De rechtbank neemt hier over hetgeen in voormelde tussenbeschikkingen en in de herstelbeschikking is overwogen en beslist. Bij de tussenbeschikking van 8 maart 2005 is mevrouw v. D. aangewezen om tussen partijen te bemiddelen zoals in de beschikking nader is overwogen, met het verzoek om de rechtbank binnen vijf maanden hieromtrent schriftelijk te informeren; Aan de Stichting Humanitas te Groningen (verder te noemen Humanitas) is verzocht om de omgang tussen M. en de man op te starten en te doen begeleiden, waarbij de frequentie en de duur van de contacten onder regie van de begeleidende instelling en in nauw overleg met partijen dienden te worden uitgebreid. uit de op 3 oktober 2005 ter griffie ontvangen brief van de mediator blijkt het volgende: Partijen zijn door de mediator uitgenodigd voor een gezamenlijk gesprek op 27 april 2005 en zij hebben hieraan gehoor gegeven. Na dit gesprek is in individuele gesprekken geprobeerd te werken aan voorwaarden voor een volgend gesprek en het daarmee starten van de werkelijke mediation. Daarbij is gesproken over ieders opvattingen omtrent de opvoeding va[M.] en over de mogelijkheden om vorm te geven aan de contacten tussen de man en M. Deze gesprekken hebben er uiteindelijk niet toe geleid, dat partijen weer samen zijn gaan overleggen. Er is geen omgangsregeling en geen mediation tot stand gekomen. standpunt van de man: Al jarenlang stelt de vrouw zich sterk afwijzend op ten opzichte van het contact tussen M. en de man. Zij baseert deze houding steeds opnieuw op een mogelijke ontvoering door de man van M. naar Kameroen. De vrouw heeft tot op heden geen enkel geloofwaardig bewijs van deze stelling in het geding gebracht. Zij verwijst iedere keer naar emailberichten van ongeveer drieëneenhalf jaar geleden. De emailberichten zijn reeds in een eerder stadium van deze procedure overgelegd en met de inhoud ervan is toen geen rekening gehouden. Bovendien zijn de stukken niet vertaald, zodat er sowieso geen acht op mag worden geslagen. De vrees van de vrouw is nergens op gestoeld. Wanneer de man werkelijk ook maar een moment het voornemen zou hebben gehad om M. mee te nemen naar het buitenland, dan had hij dat voornemen reeds lang ten uitvoer kunnen leggen. Er was destijds sprake van, dat de man in Kameroen zou gaan werken en dat de vrouw met hem mee zou gaan. M. zou dan in Kameroen geboren worden en op die manier automatisch de Kameroense nationaliteit verkrijgen. De man woont niet in Kameroen, maar in Amerika. Hij heeft geen enkele grond om M. mee te nemen naar Kameroen. Kameroen is bovendien een heel arm land, dat M. niets kan bieden. Het meenemen naar het buitenland van M. zou overigens ook inhouden, dat M. bij haar moeder zou worden weggehaald en dat acht de man absoluut niet in het belang van het kind. Wanneer het - zoals de vrouw stelt - eenvoudig is om te bewerkstelligen, dat M. de Amerikaanse of de Kameroense nationaliteit verkrijgt en de man dit daadwerkelijk zou nastreven is het vreemd, dat hij daartoe nog nooit enig initiatief heeft ondernomen. De man heeft de vrouw er regelmatig op aangesproken, dat een vader recht heeft op contact met zijn kind. Wellicht was dat confronterend en pijnlijk voor de vrouw, maar dat betekent niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de man het voornemen heeft om M. te ontvoeren. De mogelijkheden van een “veilige” omgang zijn niet door de vrouw benut. Het heeft er alle schijn van, dat zij de man hoe dan ook uit het leven van M. wil weren. De vrouw is verblind door woede en wraakgevoelens jegens de man. Tijdens de mediation heeft zij categorisch geweigerd met de man in gesprek te gaan. De advocaat van de man heeft - overeenkomstig hetgeen door de rechtbank in de beschikking van 8 maart 2005 is opgenomen - contact met Humanitas opgenomen. Begin april 2005 heeft de mediator mevrouw v.D. voorgesteld om de intake met mevrouw B. van Humanitas op 26 april 2005 te houden en vervolgens op 27 april 2005 de mediation te laten plaatsvinden, waarna er op 28 april 2005 voor het eerst (begeleid) contact tussen de man en M. zou kunnen zijn. Mevrouw B. ging daarmee akkoord, maar de vrouw vond dit allemaal veel te snel gaan. Op 26 april 2005 zijn drie omgangsdata overeengekomen. Vervolgens heeft er eenmaal - op 28 juni 2005 - daadwerkelijk omgang plaatsgevonden, hetgeen erg goed is verlopen. De tweede geplande omgang op 9 augustus 2005 is door de vrouw een paar dagen tevoren afgezegd omdat zij, ondanks dat deze datum reeds lang te voren was overeengekomen, met M. op vakantie wenste te gaan. De derde gemaakte omgangsafspraak heeft de vrouw een week van tevoren - zonder opgave van reden - afgezegd. De man is iedere keer opnieuw naar Groningen gereisd ten behoeve van de ontmoetingen met M., ook wanneer de vrouw tevoren al had aangekondigd niet mee te zullen werken. Van mevrouw vD. kreeg hij op een gegeven moment een emailbericht inhoudende, dat er gelet op de opstelling van de vrouw geen mogelijkheden waren voor toekomstige ontmoetingen. Door de houding van de vrouw heeft de man tot twee keer toe een vliegtuigticket gekocht, hetgeen hem per keer ongeveer 800 dollar heeft gekost, zonder dat hem dit contact met M. heeft opgeleverd. De voormalige echtgenoot van de vrouw - de heer O. - heeft contact met de man gezocht. Deze heeft dezelfde ervaringen met de vrouw als de man. De vrouw heeft met succes op alle mogelijke manieren kans gezien om het contact tussen de heer O. en het uit zijn huwelijk met de vrouw geboren kind te dwarsbomen. Sedert het feitelijk uiteengaan van partijen - zo’n twee jaar geleden - heeft de man M. twee keer gezien, eenmaal gedurende drie minuten op 8 januari 2005 en eenmaal anderhalf uur lang bij mevrouw B.op 28 juni 2005. Dit is zeer onbevredigend en op deze wijze is het voor de man onmogelijk om een band met M. op te bouwen, terwijl het juist belangrijk is dat dit in een zo vroeg mogelijk stadium van haar leven plaatsvindt. De man heeft de vrouw gevraagd of hij M. - nu hij toch in Nederland is voor de behandeling in de onderhavige procedure - een dag na de behandeling mocht zien, maar de vrouw wenst daaraan niet mee te werken. Als argument voert zij aan, dat eerst de beslissing in dezen moet worden afgewacht. Er waren en zijn geen beletselen voor omgang tussen de man en M. en vaststaat, dat omgang ook in het belang is van M. Dat de omgang geleidelijk moet worden opgebouwd is vanzelfsprekend. De man stelt voor om in 2005 de omgang met M. nog één keer in het kader van het BOR-project te laten plaatsvinden. Mevrouw B. heeft de man telefonisch toegezegd daaraan te zullen meewerken. De vrouw heeft te kennen gegeven niet verder te willen praten met mevrouw B. De man is bereid om ten behoeve van de omgang met M. voor een auto en voor een vakantiehuis/appartement te zorgen, waar M. overdag kan slapen. Hij zal een (Nederlands) mobiel telefoonnummer achterlaten, waarop hij steeds bereikbaar is. Ter geruststelling van de vrouw mag haar zeventienjarige dochter - A. - er de hele tijd bij aanwezig zijn. Zij zal dan ook tussen M. en de man kunnen vertalen. Een andere optie is, dat de man de zestienjarige dochter van een vriend van hem vraagt om erbij aanwezig te zijn, teneinde het vertaalwerk op zich te nemen. De man is bereid om M. bij de vrouw thuis op te halen. Wanneer de vrouw aan een ander ophaaladres de voorkeur geeft is dat voor de man ook geen probleem. Rekening houdende met het vorenstaande verzoekt de man primair om in 2006 de volgende omgangsregeling vast te stellen: ? M. is op vrijdag 6 januari 13.00 uur tot en met zondag 8 januari 16.00 uur bij de man met dien verstande, dat zij ’s nachts thuis slaapt; de man zal M. iedere avond om 18.30 uur bij de vrouw terugbrengen en het kind de volgende ochtend weer ophalen; ? M. is van vrijdag 14 april te 13.00 uur tot zondag 16 april te 18.30 uur bij de man en blijft dan ook bij hem slapen; wanneer A. dat wil kan zij daar eveneens overnachten; ? van vrijdag 30 juni te 13.00 uur tot zondag 2 juli te 18.30 uur is M. bij de man en blijft zij bij hem overnachten en hetzelfde geldt voor het weekend van vrijdag 6 oktober te 13.00 uur tot zondag 8 oktober. Voor wat betreft 2007 verzoekt de man vast te stellen, dat M. in de eerste week van zondag 1 januari te 13.00 uur tot zondag 8 januari te 13.00 uur bij hem zal zijn en dat er vervolgens iedere eerste week van de oneven maand van zaterdag 13.00 uur tot de zaterdag daarna te 13.00 uur omgang zal plaatsvinden. De man zal er dan voor zorgen, dat hij in de buurt een vakantiehuisje/appartement huurt en hij zal M. in die weken zelf naar school brengen. Subsidiair verzoekt de man om een zodanige omgangsregeling vast te stellen, dat hij M. steeds in haar vakanties bij zich kan hebben. Vanaf haar vijfde jaar wenst de man M. in de zomervakantie gedurende twee weken (de eerste weken van haar vakantie) mee te nemen naar Amerika. De man zal M. dan ophalen en ook bij de vrouw terugbrengen. Tijdens de vorige behandeling heeft de vrouw toegezegd om de man te informeren omtrent het wel en wee van M,, hetgeen ook in de rechtsoverwegingen van de beschikking van 8 maart 2005 is opgenomen. De vrouw is haar toezegging niet nagekomen en heeft de door de man aangeboden kado’s voor M. geweigerd. Thans dient te worden beslist, dat de vrouw verplicht is om de man ieder kwartaal te informeren omtrent de schoolprestaties en de gezondheid van M. en om kado’s van de man voor M. te accepteren. De Raad voor de Kinderbescherming hanteert als uitgangspunt, dat het altijd in het belang is van kinderen dat zij contact hebben met hun ouders, tenzij belangrijke redenen hieraan in de weg staan. Deze gebruikelijke en in de wet genoemde redenen zijn door de vrouw niet aangevoerd. Er is daarom geen enkele reden om de Raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen. Bovendien is de Raad niet de geëigende instantie om beschuldigingen ter zake van ontvoering te onderzoeken en zou een onderzoek ook veel tijd in beslag gaan nemen en tot onnodige vertraging leiden. De vrouw blijft zich halsstarrig verzetten tegen iedere vorm van contact tussen M. en de man en legt daarbij zelfs verschillende rechterlijke beslissingen naast zich neer. Teneinde te bewerkstelligen dat er eindelijk een begin wordt gemaakt met de omgang tussen de man en M., dient de vrouw te worden veroordeeld tot betaling aan de man van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij de omgangsregeling niet nakomt. Voor de man is het financieel niet haalbaar om iedere keer voor niets de reis naar Nederland te ondernemen. Met de dwangsom kan hij zijn reiskosten dekken. standpunt van de vrouw: M. is bijgeschreven op het paspoort van de vrouw, maar het is desondanks heel eenvoudig voor de man om het kind de Kameroense nationaliteit te bezorgen. De angst van de vrouw dat de man M. zal ontvoeren wanneer hij regelmatig omgang met het kind heeft is gebaseerd op allerlei zaken die zich een aantal jaren geleden hebben afgespeeld. De vrouw heeft geen enkel vertrouwen in de man en kan haar angst niet van zich afzetten. Een tijdje geleden heeft de man achter de rug van de vrouw om contact met mensen uit haar nabije omgeving gezocht. De man heeft de vrouw er valselijk van beschuldigd, dat zij een huurmoordenaar op hem zou hebben afgestuurd. Mevrouw vD. zag geen mogelijkheden voor een succesvolle mediation. De vrouw heeft haar een brief gestuurd, met daarin allerlei voorwaarden voor contact tussen M. en de man. Omdat mevrouw vD. niet reageerde met de toezegging dat aan deze voorwaarden zou worden voldaan, heeft de vrouw verder geen medewerking verleend. De vrouw heeft de gemaakte omgangsafspraken op goede gronden afgezegd. Zo wilde zij dat M. eerst kennis met mevrouw B.zou maken, zodat het kind niet met wildvreemde mensen zou worden geconfronteerd. Ook is de omgang een keer niet doorgegaan omdat de vrouw met M. op vakantie is gegaan, welke vakantie zij reeds geruime tijd tevoren had geregeld. De vrouw heeft ook een keer afgezegd, omdat zij niet de garantie kreeg dat de man zou worden tegengehouden wanneer hij zou proberen om M. tijdens het contact in het omganghuis met zich mee te nemen. De vrouw is niet bereid de man - nu hij in Nederland is - de mogelijkheid te bieden om contact met M. te hebben. De door de man verzochte omgangsregeling moet worden afgewezen. De vrouw zal niet meewerken aan een omgangsregeling. M. kent de man nauwelijks. Er kan geen sprake van zijn, dat M. op een gegeven moment met de man meegaat naar Amerika. De ooit door de man geopperde mogelijkheid om via een webcam contact met M. te hebben vindt de vrouw absurd. De vrouw kan M. toch bezwaarlijk op een stoel vastbinden. De vrouw is bereid om aan haar informatieplicht te voldoen. Zij heeft de kado’s van de man voor M. geweigerd, omdat was afgesproken dat de man geen kado’s mee zou nemen wanneer hij contact met M. zou hebben. De Raad kan een onderzoek instellen. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering en is niet in staat om een dwangsom te betalen. beoordeling: Het is in het belang van een kind wanneer het omgang heeft met de niet met de dagelijkse verzorging en opvoeding belaste ouder. Dit is alleen anders, wanneer zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten. Van dergelijke zwaarwegende belangen is in dezen niet gebleken. De vrouw heeft zich steeds verzet tegen omgang van M. met de man. Zij heeft zich daarbij van begin af aan beroepen op haar angst voor ontvoering door de man van M. naar Kameroen. Deze angst en ook de overige door haar gebezigde argumenten, zijn door de vrouw naar het oordeel van de rechtbank echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Integendeel, de man heeft door zijn coöperatieve houding duidelijk gemaakt er echt alle belang bij te hebben om op een goede wijze invulling te geven aan omgang met M. en het opbouwen van een vader-dochter-relatie met het kind. Uit zijn gedragingen kan op geen enkele wijze worden afgeleid, dat hij de intenties heeft zoals door de vrouw steeds opnieuw wordt gesteld. Gelet hierop, alsook op de inhoud van de stukken en op hetgeen verder naar voren is gebracht zal de rechtbank - nu er geen grond is om een onderzoek door de Raad te laten instellen - in het belang van M. een omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat de man in 2006 vier keer omgang met haar heeft zoals hierna in het dictum tot uiting komt, met dien verstande dat M. in 2006 nog niet bij hem blijft overnachten. Daartoe is het thans nog te vroeg, er zal eerst een jaar lang omgang moeten plaatsvinden. Het ligt op de weg van de vrouw om er in het kader van de uitvoering van haar taak als gezaghebbende ouder voor te zorgen, dat het voor M. eenvoudig wordt om haar vader te ontmoeten door het kind op een positieve wijze voor te bereiden op het contact met haar vader en eventueel voor begeleiding te zorgen. Na 2006 zal voormelde omgangsfrequentie worden voortgezet, met dien verstande dat er dan wèl door M. - eventueel in bijzijn van A. - bij de man kan worden overnacht. Nu is komen vast te staan, dat de vrouw tot nu toe niet heeft voldaan aan de informatieplicht in de zin van artikel 1:377b BW zal de rechtbank bepalen dat zij aan de man informatie dient te verstrekken zoals hierna in het dictum tot uiting komt. Het feit dat de vrouw de facto steeds heeft geweigerd daadwerkelijk mee te werken aan omgang tussen de man en M. en zij ook ter zitting duidelijk blijk heeft gegeven deze houding niet te zullen veranderen, levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond op om het verzoek van de man tot het opleggen van een dwangsom voor iedere dag dat de vrouw met de nakoming van de omgangsregeling in gebreke blijft toe te wijzen, zonder dat de dwangsom wordt gematigd of aan een maximum wordt gebonden. Ter vermijding van misverstand merkt de rechtbank op, dat de vrouw de op haar als verantwoordelijke ouder rustende verplichting niet met dwangsommen kan “afkopen”. BESLISSING stelt de volgende omgangsregeling vast: de man is gerechtigd om in 2006 vier keer omgang te hebben met het minderjarige kind van partijen M. en wel van: ? vrijdag 6 januari te 13.00 uur tot en met zondag 8 januari 16.00 uur; ? vrijdag 14 april te 13.00 uur tot zondag 16 april te 18.30 uur; ? vrijdag 30 juni te 13.00 uur tot zondag 2 juli te 18.30 uur en ? vrijdag 6 oktober te 13.00 uur tot zondag 8 oktober te 18.30 uur. de man brengt M. iedere avond om 18.30 uur bij de vrouw terug, zodat het kind thuis kan slapen en hij haalt M. de volgende ochtend weer bij de vrouw op om 09.30 uur; in 2007 wordt vorenstaande omgangsregeling gecontinueerd, met dien verstande dat M. dan wèl bij de man blijft overnachten; veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een dwangsom groot € 1.000,- (duizend Euro) voor iedere dag, dat zij niet meewerkt aan voormelde omgangsregeling; bepaalt dat de vrouw de man één keer per kwartaal op de hoogte stelt van de ontwikkelingen van M. op het gebied van haar gezondheid en haar vorderingen op school en tevens, dat zij de man één keer per half jaar een recente en goed gelijkende foto van M. doet toekomen; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman, T. Duursma en K.R. Bosker en door eerstgenoemde uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2005, in bijzijn van de griffier. gdk