Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9643

Datum uitspraak2006-01-05
Datum gepubliceerd2006-01-16
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6197 ABP
Statusgepubliceerd


Indicatie

In verzet geen gronden naar voren gebracht die tot gegrondverklaring van het verzet dienen te leiden. Geen doorbreking appèlverbod.


Uitspraak

04/6197 ABP U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet (Bw) in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: [opposante], wonende te Haarlem, opposante, en het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP, als rechtsopvolger van het bestuur van het ABP, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij uitspraak van 28 april 2005 heeft de Raad het door mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, als gemachtigde van opposante ingestelde hoger beroep tegen een ten aanzien van opposante gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 september 2004, reg. nr. AWB 04/1019 ABP, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. Tegen die uitspraak is door de gemachtigde van opposante verzet gedaan. Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 november 2005, waar partijen - zoals tevoren schriftelijk was bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING De Raad stelt vast dat in verzet geen gronden naar voren zijn gebracht die tot gegrondverklaring van het verzet dienen te leiden. Hiertoe overweegt de Raad dat de grief die van de zijde van opposante in verzet (evenals in hoger beroep) is aangevoerd, namelijk dat de rechtbank een essentiële norm heeft geschonden door opposante - hoewel zij daarom niet had verzocht - alvorens uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb te doen, niet in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord in zaken als deze geen doel treft. Hetgeen door de gemachtigde van opposante is aangevoerd heeft betrekking op strafzaken en zaken waarin administratieve sancties in het geding waren. Een zodanige aangelegenheid is in de onderhavige zaak niet aan de orde. Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Bw in samenhang met artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak van de Raad van 28 april 2005 derhalve in stand. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) E. Heemsbergen.