Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU9782

Datum uitspraak2006-01-18
Datum gepubliceerd2006-01-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503841/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 december 2003 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn (hierna: de raad) een verzoek van appellante om toekenning van planschadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200503841/1. Datum uitspraak: 18 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap "Hondus B.V.", gevestigd te Apeldoorn, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. 04/1212 van de rechtbank Zutphen van 14 maart 2005 in het geding tussen: appellante en de raad van de gemeente Apeldoorn. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 december 2003 heeft de raad van de gemeente Apeldoorn (hierna: de raad) een verzoek van appellante om toekenning van planschadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 14 juli 2004 heeft de raad, onder verwijzing naar het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie van 7 april 2004, het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 maart 2005, verzonden op 18 maart 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2005. Laatstgenoemde brief is aangehecht. Bij brief van 21 juni 2005 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn en de raad, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover thans van belang, kent de gemeenteraad een belanghebbende, voorzover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op diens verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van de betreffende planologische regimes maximaal kon/kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 2.2.    Appellante was van 1980 tot circa 1999 huurster van een pand aan de Kanaalstraat 43-45 te Apeldoorn, waarin zij een autobedrijf exploiteerde. Zij stelt grote omzetverliezen te hebben geleden ten gevolge van het bestemmingsplan "De Haven Midden". Bij dit bestemmingsplan is de realisering van een appartementencomplex ter plaatse van de voormalige weg Kanaal Noord mogelijk gemaakt, waardoor doorgaand autoverkeer via die weg niet meer mogelijk was en de bereikbaarheid van haar bedrijf volgens haar sterk is verslechterd. Dit heeft uiteindelijk zelfs geresulteerd in beëindiging van de exploitatie, aldus appellante. 2.3.       In de voorheen ter plaatse geldende verordening "Bebouwingsvoorschriften Kern", een komregeling als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet 1901, die op 23 november 1938 door de raad is vastgesteld en na verschillende wijzigingen laatstelijk door gedeputeerde staten is goedgekeurd op 21 juni 1961, lag het perceel van appellante aan het als "klasse C" aangewezen deel van de Kanaalstraat en waren 'Kanaal Noord' en de Kanaalstraat aangewezen als "klasse B". In de voorschriften van de verordening werd per wegklasse de bestemming aangegeven van de langs die wegen gelegen gronden. De verordening bevatte geen voorschriften omtrent de wegen zelf. 2.4.    Ingevolge het bestemmingsplan "De Haven Midden", dat op 3 oktober 1991 is vastgesteld, op 10 april 1992 gedeeltelijk door gedeputeerde staten is goedgekeurd en op 15 juli 1992 onherroepelijk is geworden, rust op een deel van de voormalige weg Kanaal Noord en het kanaal thans de bestemming "centrumvoorzieningen", bebouwingsvlak II. Hiermee is onder meer de bouw van het genoemde appartementencomplex mogelijk gemaakt. 2.5.       Bij de beslissing op bezwaar heeft de raad zich, in navolging van de adviezen van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van 1 augustus 2003 en 9 oktober 2003, op het standpunt gesteld dat appellante als gevolg van de wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie is gekomen en mitsdien geen schade heeft geleden die voor vergoeding op grond van artikel 49 van de WRO in aanmerking komt. Dit standpunt steunt op de overweging van de raad dat het voorheen geldende regime geen planologische bescherming bood tegen een afsluiting van wegen voor (doorgaand) autoverkeer in één of twee richtingen, of het ter plaatse creëren van een verkeersluw gebied met verblijfskarakter. 2.6.       De rechtbank is van oordeel dat de raad het verzoek terecht op de hiervoor weergegeven gronden heeft afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat de veranderde verkeersstructuur weliswaar in planologisch opzicht samenhangt met de door het bestemmingsplan "De Haven Midden" mogelijk gemaakte bouw van het appartementencomplex ter plaatse van de Kanaalweg Noord, doch dat dat onverlet laat dat de afsluiting van die weg voor doorgaand verkeer ook zonder de planologische wijziging mogelijk was. Aangezien in de voorheen geldende bebouwingsregeling "Bebouwingsvoorschriften Kern" niet de bestemming verkeersdoeleinden aan de gronden van de Kanaalweg Noord was toegekend, was het immers ook binnen die regeling mogelijk om (een deel van) die weg voor andere dan verkeersdoeleinden te gebruiken en in te richten, aldus de rechtbank. 2.7.    Appellante betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de besluitvorming zonder meer van het advies van de SAOZ mocht worden uitgegaan, omdat appellante geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd. Het inwinnen van een tegenadvies was volgens haar in dit stadium echter niet aan de orde nu de SAOZ, in verband met het standpunt dat het bestemmingsplan "De Haven Midden" niet tot een planologische verslechtering heeft geleid, niet aan een taxatie van eventuele waardevermindering was toegekomen. Dit kan geen reden zijn voor de raad om niet in te gaan op hetgeen zij tegen het SAOZ-advies heeft ingebracht.  De rechtbank heeft dit miskend, aldus appellante. Zij bestrijdt voorts het standpunt van de raad en de SAOZ dat het nieuwe bestemmingsplan geen planologische verslechtering voor haar betekent. Zij heeft daartoe gesteld dat met betrekking tot de gronden in kwestie in de "Bebouwingsvoorschriften Kern" een wegbestemming was vastgelegd nu de wegen op een daarbij behorende kaart waren aangegeven, zodat de bouw van woningen op die locatie niet was toegestaan. Bovendien is, aldus appellante, het appartementsgebouw eerst gerealiseerd nadat daarvoor, in anticipatie op het nieuwe bestemmingsplan, vrijstelling van de bebouwingsvoorschriften ex artikel 19 van de WRO was verleend. 2.8.       Vooropgesteld moet worden dat de SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade, zodat, naar de raad terecht heeft overwogen, bij de besluitvorming op een verzoek om planschadevergoeding in beginsel op de door de SAOZ uitgebrachte adviezen mag worden afgegaan. Dit laat onverlet dat de raad op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is het primaire besluit op de grondslag van de daartegen (en tegen de daaraan ten grondslag gelegde adviezen) ingebrachte bezwaren te heroverwegen. Blijkens de verwijzing in de beslissing op bezwaar naar het advies van de bezwarencommissie en de weerlegging van de argumenten van appellante in het advies van de SAOZ van 9 oktober 2003, heeft de raad, in overeenstemming met die verplichting, de bezwaren en bedenkingen van appellante terdege bij zijn besluitvorming betrokken. Van het door haar gesignaleerde gebrek in de besluitvorming is dan ook geen sprake. 2.9.    De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de raad het verzoek om schadevergoeding met gebruikmaking van de adviezen van de SAOZ kon afwijzen. In de "Bebouwingsvoorschriften Kern" waren de destijds in het gebied aanwezige wegen in categorieën ingedeeld teneinde de aard en omvang van de bebouwing op de daarlangs gelegen gronden te reguleren. Aan de wegen zelf was in de voorschriften geen positieve verkeers- of andere bestemming toegekend. De aanduiding in die voorschriften van de locatie van de wegen kan dan ook niet anders worden beschouwd dan als een louter feitelijke aanduiding van het toenmalige gebruik van de gronden, waaraan geen bijzondere planologische betekenis toekomt. Dit houdt in dat ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de gronden in kwestie geen beperkingen golden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat ook onder het oude regime een ander gebruik van de bedoelde wegen - waaronder de weg Kanaal Noord - was toegestaan. Ook aan de kaart(en) waarop appellante zich heeft beroepen kan niet die betekenis worden toegekend die zij daaraan gehecht wenst te zien, reeds omdat, naar ter zitting is komen vast te staan, het hier formeel niet bij de Bebouwingsvoorschriften behorende wegenkaarten betrof, die zijn samengesteld om het verstrekken van informatie over de ter plaatse toegelaten bebouwingsmogelijkheden langs de wegen te vergemakkelijken. Het feit ten slotte dat het appartementsgebouw eerst is gerealiseerd nadat daarvoor vrijstelling ex artikel 19 van de WRO was verleend betekent voorts, anders dan appellante kennelijk meent, niet dat het oude planologische regime in de weg stond aan bebouwing op de weg Kanaal Noord. 2.10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.     2.11.  Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Zijlstra Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006 240.