Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0155

Datum uitspraak2006-01-24
Datum gepubliceerd2006-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440197-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling gemeenteraadslid wegens schending ambtsgeheim; art. 272 Wetboek van Strafrecht


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.440197-05 Uitspraak: 24 januari 2006 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum en -plaats], wonende te [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.L. van Os, advocaat te Tilburg. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 1.000,-- subsidiair 20 dagen hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. Door de verdediging is het verweer gevoerd dat de term vertrouwelijk een andere, minder vergaande betekenis heeft dan de term geheim. Volgens de verdediging was de brief van 31 mei 2005 vertrouwelijk en niet geheim terwijl artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht slechts rept over de term geheim. Volgens de verdediging had de brief van 31 mei 2005 overigens alleen tot geheimhouding kunnen verplichten indien de procedure van artikel 25 van de Gemeentewet zou zijn gevolgd en dat is niet gebeurd. Voorts had volgens de verdediging geheimhouding ook dan niet opgelegd kunnen worden, omdat er geen belang als bedoeld in artikel 10 van de Wet Openbaarheid Bestuur aanwezig was. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende: De rechtbank is van oordeel dat naar de heersende leer aan de termen vertrouwelijk en geheim, in het licht van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, dezelfde betekenis moet worden toegekend. Beide termen hebben als strekking dat de bewuste informatie niet openbaar gemaakt mag worden. De rechtbank is voorts van oordeel dat in onderhavige zaak de procedure ex artikel 25 van de Gemeentewet wel is gevolgd. De burgemeester heeft immers conform artikel 25 lid 2 van de Gemeentewet melding gemaakt van het geheime karakter door in de brief van 31 mei 2005 het opschrift vertrouwelijk op te nemen en door in de brief nogmaals expliciet te wijzen op het vertrouwelijke karakter van de brief vanwege het persoonlijk rechtspositionele karakter. Nergens blijkt uit dat de burgemeester geen toepassing heeft willen geven aan artikel 25 van de Gemeentewet. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat geheimhouding ex artikel 25 van de Gemeentewet niet terecht opgelegd had kunnen worden, merkt de rechtbank op dat de vraag of al dan niet terecht geheimhouding is opgelegd niet getoetst kan worden door de rechtbank in het kader van een strafrechtelijke procedure. Dat oordeel is voorbehouden aan de burgemeester, aan wie de wetgever de bevoegdheid heeft verleend geheimhouding op te leggen. Door de verdediging is voorts het verweer gevoerd dat niet verdachte maar aangever, waarnemend burgemeester [naam], het geheim heeft geschonden. Immers, aldus de verdediging, [naam] heeft de door verdachte gestelde vragen waar de inhoud van de geheime regeling uit bleek, doorgeleid naar de openbare vergadering van de gemeenteraad waardoor het geheim bekend is geworden bij het publiek en de pers. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende: Uit de stukken van het strafdossier blijkt dat burgemeester [naam] onder meer door middel van een via de mail verstuurde brief d.d. 31 mei 2005 de fractievoorzitters waaronder verdachte als SP fractievoorzitter, expliciet vertrouwelijk heeft geïnformeerd omtrent rechtspositionele afspraken die zijn gemaakt met de vertrekkende gemeentesecretaris. Verdachte heeft op 8 juni 2005 een email aan de secretaresse, [naam] met een copie conform aan de griffier [naam] verzonden. De email, gericht aan [naam] in zijn functie als raadsvoorzitter van de openbare vergadering, bevat vragen ex artikel 18 Reglement van Orde (hierna: RvO) die bovengenoemd als geheim bestempelde regeling aan de orde stellen. Artikel 18 RvO behelst een nadere regeling van het in artikel 155 van de Gemeentewet neergelegde recht van gemeenteraadsleden mondeling en schriftelijk vragen te stellen aan het college en de burgemeester. Artikel 18 RvO beschrijft limitatief 3 gronden waarop de vragen kunnen worden tegengehouden; - de vragen zijn niet voor 12.00 uur op de dag van de vergadering ingediend; - het onderwerp is onvoldoende nauwkeurig aangegeven; - het onderwerp komt reeds in de raadsvergadering van die dag aan de orde. Het verweer van de verdediging komt er op neer dat [naam], die is afgegaan op de email van 8 juni 2005 waaruit onmiskenbaar bleek dat de vragen ex artikel 18 RvO zijn gesteld, hem, verdachte, had moeten behoeden voor het plegen van het misdrijf van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, door de vragen tegen te houden. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft waargenomen dat de brief van 31 mei 2005 was aangemerkt als vertrouwelijk. Verdachte verklaart dat hij weet dat ex artikel 18 RvO ingediende vragen voorafgaande aan de openbare raadsvergadering in de vergaderzaal komen te liggen en derhalve beschikbaar zijn voor de raadsleden en overige aanwezigen. Voorts verklaart verdachte dat hij een week heeft nagedacht en bewust voor de weg van artikel 18 RvO heeft gekozen en dat hij bekend is met de drie weigeringsgronden die zijn neergelegd in artikel 18 RvO. Het was verdachte eveneens bekend dat bedoelde weigeringsgronden zich in het onderhavige geval niet voordeden. Gelet op het bovenstaande is het onaannemelijk dat verdachte de geheime informatie niet wilde openbaren. Hij kon er evenmin van uit gaan dat [naam] de vragen zou kunnen tegenhouden. Daar komt nog bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij een ruime ervaring heeft met het stellen van schriftelijke vragen ex artikel 18 RvO en dat het nog nooit is gebeurd dat de burgemeester dergelijke vragen tegenhield. De verdediging heeft tevens het verweer gevoerd dat er geen sprake is van openbaar maken omdat verdachte de vragen heeft gesteld aan de opsteller en afzender van de brief van 31 mei 2005. De rechtbank verwerpt dit verweer nu uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zijn email heeft gericht aan [naam] in zijn hoedanigheid als raadsvoorzitter, belast met het leiden van de vergadering van de raad, en tevens de vragen uitdrukkelijk ex artikel 18 RvO heeft gesteld, waardoor de vragen in de vergaderzaal zijn komen te liggen. Bovendien is komen vast te staan dat de griffier, [naam], die de vragen ontving, niet op de hoogte was van de als vertrouwelijk bestempelde regeling. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, strafbaar gesteld bij artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de mate van verwijtbaarheid in onderhavige zaak lichter is dan in de door de officier van justitie aangehaalde soortgelijke strafzaken van de loco burgemeester die de identiteit van de moordenaar van Pim Fortuijn openbaar maakte, en van de zaak van de burgemeester van Urk die informatie over een op handen zijnde doorzoeking openbaar heeft gemaakt. De prijsgegeven geheime informatie in die strafzaken had immers betrekking op (toekomstige) opsporings- en vervolgingsactiviteiten in lopende strafzaken hetgeen naar het oordeel van de rechtbank laakbaarder is dan het prijsgeven van informatie met betrekking tot rechtspositionele afspraken met een gemeenteambtenaar op een wijze als hier is gebeurd. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 24 oktober 2005 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,-- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen. Aldus gewezen door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mrs. R.M.H. Pennings en A. Meester, rechters, in tegenwoordigheid van S. Hoeve-Ouchan als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2006. Mr. C. Kleinrensink voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.