Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0162

Datum uitspraak2005-12-21
Datum gepubliceerd2006-01-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/02206
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motorrijtuigenbelasting Het systeem van de zogenoemde houderschapsbelasting dat volledig aanknoopt bij het kentekenregister moet onder omstandigheden inbreuken dulden op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nr. 04/02206 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie te Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen naheffingsaanslag soort belasting : motorrijtuigenbelasting tijdvak : 25 augustus tot en met 24 november 2005 mondelinge behandeling : op 7 december 2005 te Arnhem waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede de Inspecteur Gronden: 1. Volgens het door de Rijks Dienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) aangehouden kentekenregister heeft belanghebbende gedurende de periode 7 juni 2003 tot en met 7 januari 2005 als houder van het motorrijtuig met kenteken AA-BB-00, merk Citroën (hierna: het motorrijtuig), in dat register ingeschreven gestaan. 2. Voor het tijdvak 25 augustus tot en met 24 november 2004 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting ter zake van het motorrijtuig gezonden. Belanghebbende heeft deze rekening niet voldaan. 3. Belanghebbende stelt dat hij over een op 22 juli 2004 door een autobedrijf te R afgegeven RDW-vrijwaringsbewijs beschikt voorzien van alle gegevens die voor hem controleerbaar zijn. Dat het motorrijtuig nog op zijn naam staat is zijns inziens onjuist. 4. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat aan het door belanghebbende overgelegde vrijwaringsbewijs geen waarde kan worden toegekend. De RDW heeft hem meegedeeld dat het door belanghebbende overgelegde vrijwaringsbewijs enkel afgegeven had mogen worden door autobedrijf A te Q, zij het dat de bevoegdheid daartoe op 6 juli 2004 door de RDW was ingetrokken. Het vrijwaringsbewijs is volgens de Inspecteur dus onbevoegd én ook nog door een ander bedrijf afgegeven. De Inspecteur wijst er voorts op dat de naam en het adres van het bedrijf te R niet duidelijk en exact op het vrijwaringsbewijs zijn vermeld. Dat bedrijf had geen erkenning van de RDW. Naar de mening van de Inspecteur is de onjuiste vrijwaring een zaak tussen belanghebbende en het autobedrijf te R aan welk bedrijf belanghebbende zijn motorrijtuig zou hebben verkocht. 5. De Inspecteur heeft voorts het volgende aangevoerd. Op 8 januari 2005 is in het kentekenregister de tenaamstelling van het kenteken op naam van belanghebbende beëindigd. Met ingang van die datum is het motorrijtuig opgenomen in de bedrijfsvoorraad van B te R. Een bij deze laatste houder ingesteld onderzoek – een afschrift van het rapport van dat onderzoek heeft de Inspecteur bij het verweerschrift overgelegd – levert aanwijzingen op dat belanghebbende het motorrijtuig begin 2005 aan die B heeft verkocht. 6. Motorrijtuigenbelasting wordt geheven van de houder van een motorrijtuig. Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het staat ingeschreven in het kentekenregister (art. 6 en 7, eerste lid, onderdeel a, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994). Vast staat, als door de Inspecteur gesteld en door belanghebbende niet bestreden, dat belanghebbende in de periode 7 juni 2003 tot en met 7 januari 2005 als houder van het motorrijtuig in het kentekenregister stond ingeschreven. Alsdan is de Inspecteur bevoegd om de belasting over het tijdvak 25 augustus tot en met 24 november 2004 van belanghebbende te heffen en eventueel na te heffen. 7. Het wettelijk systeem van de heffing van motorrijtuigenbelasting knoopt voor de vraag wie de houder van een motorrijtuig is volledig aan bij de inschrijving in het kentekenregister. Indien de houder/eigenaar van een motorrijtuig van mening is dat die inschrijving niet juist is, dient deze zich in beginsel te wenden tot de RDW met het verzoek tot wijziging van die inschrijving. De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 voorziet met betrekking tot het houderschap van in het kentekenregister geregistreerde motorrijtuigen niet, zoals dat voorheen in artikel 4 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 wel het geval was, in de mogelijkheid van tegenbewijs. Niettemin kan onder omstandigheden het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat de Inspecteur afziet van naheffing van de belasting van degene op wiens naam een motorrijtuig in het kentekenregister staat ingeschreven. Een zodanige omstandigheid kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval dat iemand als houder van een motorrijtuig in het kentekenregister staat ingeschreven, maar voldoende is komen vast te staan dat die inschrijving is gebaseerd op valselijk opgemaakte bescheiden ten aanzien waarvan de betrokkene geen enkel verwijt treft. 8. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd en met het bewijsstuk dat hij heeft ingebracht, te weten een RDW-vrijwaringsbewijs waarop de naam en het adres van het onder 3 bedoelde autobedrijf onduidelijk en onvolledig is, niet aannemelijk gemaakt dat een situatie als hiervoor in 7 omschreven zich voordoet. De Inspecteur heeft bovendien met een door één van zijn ambtenaren opgemaakt rapport gegevens ingebracht op grond waarvan twijfel aan de juistheid van hetgeen belanghebbende heeft gesteld, gerechtvaardigd is. 9. In de gegeven omstandigheden ziet het Hof geen aanleiding tot vernietigen van de naheffingsaanslag of van de in de naheffingsaanslag begrepen verzuimboete wegens het niet voldoen van de op aangifte te betalen belasting. Proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op 21 december 2005 door mr. Röben, vice-president, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs Woeltjes, als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (V.F.R. Woeltjes) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn per aangetekende per post verzonden op 22 december 2005. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.