
Jurisprudentie
AV0187
Datum uitspraak2006-01-17
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03088/05 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers03088/05 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening.
Uitspraak
17 januari 2006
Strafkamer
nr. 03088/05 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 december 2004, nummer 20-001952/04, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de strafoplegging, de strafmotivering en de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging - bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Breda van 30 oktober 2003, waarbij de aanvrager is veroordeeld ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht". Het Hof heeft de aanvrager veroordeeld tot één week gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Beoordeling van de aanvrage tot herziening
2.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijk-verklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden moeten van feitelijke aard zijn.
2.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
2.3. Het in de aanvrage gestelde houdt in de kern niet meer in dan dat de aanvrager "geen misdrijf of strafbare feit(en)" heeft gepleegd en behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 17 januari 2006.