
Jurisprudentie
AV0207
Datum uitspraak2005-12-02
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 05/332
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 05/332
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verjaarde dwangsom. Niet-ontvankelijk beroep.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: GEMWT 05/332
Inza[naam] en [naam], beiden wonende te [woonplaats], alsmede [naam], gevestigd te [plaats], eisers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 25 mei 2004.
2. Zitting
Datum: 11 november 2005.
Namens eisers is verschenen mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. C.H. Witte, werkzaam bij de gemeente Texel.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 1 februari 2001 heeft verweer[naam] (hierna: [naam]) onder oplegging van een dwangsom aangeschreven het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de panden [adres] te [plaats] bestaande uit het zowel tijdelijk als permanent huisvesten van personen in bedrijfsruimten te beëindigen en beëindigd te laten. De termijn gedurende welke voornoemde de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd is gesteld tot 1 juni 2001. De dwangsom is gesteld op ƒ 350,00 (€ 158,82) per dag, met een maximum van ƒ 70.000,00 (€ 31.764,62).
Tegen dit besluit hebben [naam] en de [naam] bij brief van 23 februari 2001, door verweerder ontvangen op diezelfde datum, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 mei 2001, verzonden op 23 mei 2001, heeft verweerder de termijn om aan de in het besluit van 1 februari 2001 neergelegde last te voldoen gewijzigd in 1 november 2001.
Op 28 april 2004 heeft in het kader van de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij besluit van 25 mei 2004, verzonden op 3 juni 2004, heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van commissie Bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eisers bij brief van 15 juli 2004, ingekomen bij de rechtbank op
16 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 maart 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 oktober 2005 zijn namens eisers nadere stukken ingediend.
Het geding is vervolgens op 11 november 2005 ter zitting behandeld.
4. Motivering
4.1. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit, waarin het bezwaar tegen de aan [naam] opgelegde last onder dwangsom strekkende tot beëindiging van het gebruik van de panden [adres] te [plaats] ten behoeve van de tijdelijke en/of permanente huisvesting van personen in bedrijfsruimten ongegrond is verklaard. Om die reden hebben eisers beroep ingesteld.
4.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat [na[naam] (hierna: [naam]) geen bezwaar heeft gemaakt tegen het aan het bestreden besluit voorafgaande primaire besluit, dat overigens evenmin aan haar is gericht. Niet is gebleken dat [naam] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het primaire besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het beroep voorzover het is ingesteld door [naam] reeds om die reden niet-ontvankelijk.
4.3. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de [naam] niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, nu de in geding zijnde last onder dwangsom niet aan haar is gericht. Aangezien ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb slechts belanghebbenden beroep kunnen instellen bij de rechtbank, dient het beroep eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard voorzover het is ingediend door de [naam].
4.4. Ten aanzien van het beroep, voorzover dat is ingesteld door [naam], overweegt de rechtbank als volgt.
De in geding zijnde last onder dwangsom is gericht aan [naam] en hij heeft tegen het primaire besluit ook tijdig bezwaar gemaakt. In zoverre is er geen beletsel om het door [naam] ingestelde beroep ontvankelijk te achten.
Vaststaat en niet in geschil is dat zowel het tijdelijk als het permanent huisvesten van personen in bedrijfsruimten aan de [adres] te [plaats] strijdig is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, zodat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht tot het opleggen van de last onder dwangsom. Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat [naam] nimmer gevolg heeft gegeven aan de last en dat het strijdige gebruik ook thans nog plaatsvindt. Dit betekent dat 200 dagen na het op 1 november 2001 gestelde einde van de begunstigingstermijn, derhalve op 20 mei 2002, het maximumbedrag van ƒ 70.000,00
(€ 31.764,62) aan dwangsommen was verbeurd. Gelet op artikel 5:35, eerste lid, van de Awb is de bevoegdheid tot invordering van dit verbeurde bedrag op 20 november 2002 verjaard. Ter zitting is gebleken dat verweerder pas in 2004 een eerste poging heeft ondernomen tot invordering van een verbeurde dwangsom, terwijl verweerders bevoegdheid tot invordering toen reeds ruimschoots was verjaard. Gesteld noch gebleken is dat de verjaring is geschorst.
Onder deze omstandigheden en nu ook niet is gebleken dat [naam] anderszins belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep voorzover het is ingesteld door [naam] wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 augustus 2001, nummer 200005488/1 (gepubliceerd in JB 2001/251 en op rechtspraak.nl onder LJ-nummer: AP5001).
4.5. Het beroep dient derhalve in zijn geheel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.6. Bij deze uitspraak is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4.7. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het verweerder in een geval als dit, waarin hij na het opleggen van de last onder dwangsom gedurende bezwaarfase kennelijk intensief heeft meegewerkt aan pogingen tot legalisatie van het gewraakte gebruik, zou sieren als hij de last ambtshalve zou intrekken. Indien legalisatie uiteindelijk niet haalbaar blijkt, kan verweerder desgewenst alsnog besluiten om tegen het gewraakte gebruik handhavend op te treden.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 2 december 2005.
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.