Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0235

Datum uitspraak2006-01-18
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510552/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens het in werking hebben van horeca-inrichting [naam café] op het perceel [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).


Uitspraak

200510552/1. Datum uitspraak: 18 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], handelend onder de naam [naam café], wonend te [woonplaats], en het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens het in werking hebben van horeca-inrichting [naam café] op het perceel [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 december 2005, op dezelfde dag per fax bij de Raad van State ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.A.C. Donkersloot, advocaat te Woerden, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. A. Burger en ing. H. Verkuil, beiden werkzaam bij de milieudienst, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Verzoeker heeft bezwaren aangevoerd tegen de in het bestreden besluit opgelegde dwangsom. Hij betwist dat door de inrichting de geluidvoorschriften worden overtreden. Bovendien betoogt hij dat ten onrechte geen begunstigingstermijn aan de dwangsom is verbonden. 2.2.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het op de inrichting van toepassing zijnde Besluit wordt overtreden. Dit voorschrift bepaalt dat het equivalente geluidniveau (LAeq) in een in- of aanpandige woning gedurende de dag-, avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan respectievelijk 35 dB(A), 30 dB(A) en 25 dB(A).    Op 22 oktober 2005 heeft verweerder in de nachtperiode geluidmetingen uitgevoerd in een aanpandige woning. Bij die metingen deed zich herkenbaar muziekgeluid voor, op grond waarvan verweerder een straffactor van 10 dB(A) heeft toegepast. Uitkomst van de meting is dat door de inrichting de voor de nachtperiode geldende geluidnorm met 18 dB(A) wordt overschreden. 2.3.    Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter de door verweerder vastgestelde overtreding van voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit voldoende aannemelijk. Het door verzoeker ter zitting aangevoerde rapport van Kupers & Niggebrugge van 4 januari 2006 biedt geen basis voor een andere conclusie. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.    In het dictum van het bestreden besluit is vermeld dat het voortduren van de overtreding van voorschrift 1.3.12 moet worden beëindigd en dat een dwangsom verschuldigd is van € 2.000,- per keer dat geconstateerd wordt dat voorschrift 1.1.1 wordt overtreden. De vermelding van voorschrift 1.3.12 kan niet anders dan een verschrijving zijn gezien hetgeen in het besluit wordt overwogen. Ter zitting is door verweerder bevestigd dat het besluit ertoe strekt dat de overtreding van voorschrift 1.1.1 moet worden beëindigd. Naar het oordeel van de Voorzitter betreft het hier een kennelijke verschrijving, die niet tot verwarring of rechtsonzekerheid leidt. 2.4.    De Voorzitter overweegt verder dat de beslissing van verweerder om af te zien van het opnemen van een begunstigingstermijn niet berust op een deugdelijke motivering. Het niet opnemen van een begunstigingstermijn betekent dat bij overtreding de dwangsom direct wordt verbeurd. De door verweerder hiervoor gegeven motivering dat voor omwonenden ernstige geluidhinder optreedt acht de Voorzitter ontoereikend gegeven de kennelijk reeds vele jaren bestaande situatie, die voorheen niet tot klachten bij het bevoegd gezag heeft geleid. Bovendien biedt het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid welke geluidreducerende maatregelen zijn en kunnen worden genomen om de overtreding van de geluidvoorschriften op te heffen en binnen welke termijn die maatregelen kunnen worden getroffen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.5.    De Voorzitter ziet gelet op het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland van 22 december 2005, kenmerk 9755, tot 4 weken na de beslissing op bezwaar; II.    veroordeelt het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland  tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 652,57 (zegge: zeshonderdtweeënvijftig euro en zevenenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Milieudienst West-Holland aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de Milieudienst West-Holland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Van Gemert Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006 243-493.