Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0247

Datum uitspraak2006-01-25
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505455/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 april 2005, kenmerk MPM648, heeft verweerder aan de [vergunninghoudster], een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer verleend voor een betoncentrale aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 12 mei 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200505455/1. Datum uitspraak: 25 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 april 2005, kenmerk MPM648, heeft verweerder aan de [vergunninghoudster], een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer verleend voor een betoncentrale aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 12 mei 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 juni 2005 beroep ingesteld. Bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2005, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Uittenbosch, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. [vergunninghoudster] is vertegenwoordigd door mr. J. Wildschut, adviseur te Rotterdam. Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.    Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit. 2.2.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.    Ingevolge artikel 20.7 van de Wet milieubeheer (oud) vangt de beroepstermijn van een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit overeenkomstig artikel 3:44, tweede lid, onder a, van de Awb ter inzage is gelegd. 2.2.1.    Het bestreden besluit is op 12 mei 2005 ter inzage gelegd, zodat appellante uiterlijk op 23 juni 2005 een beroepschrift kon indienen. Uit de stukken is gebleken dat appellante haar beroepschrift, op 23 juni 2005 gedateerd, bij de Raad van State op dezelfde datum per fax ingekomen, tijdig heeft ingediend. Anders dan verweerder meent moet dan ook worden geoordeeld dat het beroepschrift tijdig is ingediend. 2.3.    Appellante voert aan dat zij als indiener van bedenkingen bij het ontwerpbesluit geen exemplaar van het definitieve besluit en de kennisgeving ervan heeft ontvangen. Op grond hiervan acht zij de bestreden vergunning in strijd met de bepalingen van de Wet milieubeheer en de Awb. 2.3.1.    De Afdeling stelt vast dat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling echter van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 4 mei 2005 is verzonden, voorzien van de juiste naam, het juiste adres en de juiste postcode en woonplaats van appellante. Deze beroepsgrond faalt. 2.4.    Appellante voert aan dat niet voldaan kan worden aan de wenselijke geluidsnormering. 2.4.1.    Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer (oud) kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a.     degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b.     de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c.     degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d.     belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. 2.4.2.    Op grond van de stukken moet worden vastgesteld dat deze beroepsgrond geen grondslag vindt in de door appellante ingebrachte bedenkingen. Evenmin heeft deze beroepsgrond betrekking op wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht. Verder is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet zou kunnen worden tegengeworpen op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. 2.5.    Appellante voert tenslotte aan dat zij van mening is dat voor [vergunninghoudster], nu de onderliggende milieuvergunning is komen te vervallen, een aanvraag voor een oprichtingsvergunning had behoren te worden ingediend. Daarom diende de revisievergunningaanvraag buiten behandeling te blijven. Dit te meer daar voor een dergelijke aanvraag meer indieningvereisten, waaronder de plicht tot het opstellen van een milieu-effectrapport (hierna: Mer), als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 gelden aldus appellante. 2.5.1.    Uit de stukken blijkt dat verweerder mede naar aanleiding van de bedenking van appellante geen revisievergunning heeft verleend, maar een oprichtingsvergunning, waarbij de aanvraag is behandeld als een aanvraag op grond van artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer. Na bedenkingen door onder andere appellante is verweerder tot de conclusie gekomen dat de eerder verleende oprichtingsvergunning is vervallen. In het bestreden besluit is dan ook vastgesteld dat de vergunning wordt aangemerkt als een oprichtingsvergunning.    Voorts moet met betrekking tot de vermeende Mer-plicht worden vastgesteld dat oprichting van een betoncentrale niet is opgenomen als een Mer-(beoordelings)plichtige activiteit in de bijlagen C en D van het Besluit milieu-effectrapportage.    Het beroep faalt. 2.6.    Gezien het voorgaande dient het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond te worden verklaard. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de grond over de geluidsnormering betreft; II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Melse Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006 194-518.