Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0291

Datum uitspraak2006-01-25
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502877/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 december 2002, kenmerk HV 2156/2002.8980, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een last onder dwangsom opgelegd van € 500,00 per week dat in haar inrichting, zijnde het tankstation aan de [locatie], na 31 maart 2003 voorschrift 4.1.1 van bijlage I bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) wordt overtreden, met een maximum van € 20.000,00.


Uitspraak

200502877/1. Datum uitspraak: 25 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Oss en het college van burgemeester en wethouders van Oss, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 december 2002, kenmerk HV 2156/2002.8980, heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een last onder dwangsom opgelegd van € 500,00 per week dat in haar inrichting, zijnde het tankstation aan de [locatie], na 31 maart 2003 voorschrift 4.1.1 van bijlage I bij het Besluit LPG-tankstations milieubeheer (hierna: het Besluit) wordt overtreden, met een maximum van € 20.000,00. Bij uitspraak van 28 april 2004, verzonden op dezelfde dag, in zaak nr. 200308473/2, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar van 9 februari 2003 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van appellanten. Tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar hebben appellanten bij brief van 1 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij besluit van 2 juni 2005, kenmerk PH/05-5316, heeft verweerder alsnog op het bezwaar van appellanten beslist. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, zijn verschenen. Bij brief van 4 juli 2005 hebben appellanten de gronden van hun beroep aangevuld. Bij brief van 2 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 6 oktober 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting op 6 december 2005, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en verweerder, vertegenwoordigd door J.J.A. Wingens, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    Aangezien de beslissing op bezwaar van 2 juni 2005 niet (geheel) tegemoet komt aan het bezwaar van appellanten, wordt ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellanten tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 2 juni 2005, kenmerk PH/05-5316. 2.2.    Appellanten stellen dat verweerder in strijd met de uitspraak van 28 april 2004 in zaak nr. 200308473/2 niet binnen de in deze uitspraak bepaalde termijn van vier weken op hun bezwaar heeft beslist. 2.2.1.    Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.    Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. 2.2.2.    Verweerder heeft pas na het instellen van het beroep alsnog op het bezwaar van appellanten beslist bij besluit van 2 juni 2005, kenmerk PH/05-5316. De Afdeling stelt vast dat verweerder niet binnen de in de voormelde uitspraak opgedragen termijn op het bezwaar van appellanten heeft beslist, zodat na ommekomst van die termijn beroep kon worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Nu echter niet aannemelijk is gemaakt dat appellanten nog belang hebben bij een beoordeling van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, dient het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling ziet in het vorenstaande niettemin aanleiding om toepassing te geven aan de artikelen 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.3.    Appellanten achten de hoogte van de dwangsom en het maximaal te verbeuren bedrag te laag en de begunstigingstermijn te lang. 2.3.1.    Verweerder heeft bij de vaststelling van het bedrag, het maximum en de begunstigingstermijn gelet op de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de noodzakelijke werkzaamheden en op de bereidheid van [vergunninghoudster] deze werkzaamheden zo spoedig mogelijk te doen verrichten. 2.3.2.    De Afdeling ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting geen grond voor het oordeel dat het dwangsombedrag, het maximum bedrag en de begunstigingstermijn niet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De beroepsgrond treft dan ook geen doel. 2.4.    Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. 2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak en de zaken nr. 200502828/1 en nr. 200502875/1 moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en dat in verband daarmee het bedrag dat voor de in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten dient te worden vergoed, gelijkelijk over de zaken is verdeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond; III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 332,27 (zegge: driehonderdtweeëndertig euro en zevenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 268,33 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oss aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de gemeente Oss aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis    w.g. Stolker Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006 157-424.