Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0300

Datum uitspraak2006-01-25
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200503244/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom van € 750,- per week tot een maximum van € 7.500,- aangeschreven binnen 4 weken na dagtekening van dat besluit de op de bijlage bij het besluit vermelde voorzieningen te treffen aan het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).


Uitspraak

200503244/1. Datum uitspraak: 25 januari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/952 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 18 februari 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom van € 750,- per week tot een maximum van € 7.500,- aangeschreven binnen 4 weken na dagtekening van dat besluit de op de bijlage bij het besluit vermelde voorzieningen te treffen aan het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand). Bij besluit van 19 december 2003 heeft het college appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om voor maandag 22 december 2003, 9.00 uur, het toilet op de begane grond van het pand te herstellen. Bij afzonderlijke besluiten van 25 juni 2004, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2005, verzonden op 2 maart 2005, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door appellant tegen het besluit van 25 juni 2004, met kenmerk PU04.4513, ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Bij besluit van 14 maart 2005, kenmerk PU05-1476, heeft het college opnieuw op het door appellant tegen het besluit van 16 december 2003 gemaakte bezwaar beslist, dat bezwaar gegrond verklaard voor zover het de begunstigingstermijn betreft, het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 16 december 2003 gehandhaafd, met dien verstande dat de begunstigingstermijn wordt gesteld op zes weken na dagtekening van dat besluit. Tegen de uitspraak van 18 februari 2005 heeft appellant bij brief van 7 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 12 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Tegen het besluit van 14 maart 2005 heeft appellant bij brief van 21 april 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep is bij brief van 18 juli 2005 doorgezonden naar de Afdeling. Bij brieven van 29 juni 2005 en 22 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.G. van der Valk bc., en het college, vertegenwoordigd door A.W. voor 't Hekke en B.C. Bertelink, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van heden in zaak no. 200503241/1, faalt het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 7a.1 van de bouwverordening Zwolle 1999 (hierna: de bouwverordening) verbindende kracht mist. Ditzelfde geldt voor het betoog van appellant dat het college bij de toepassing van dit artikel ten onrechte het aantal verblijfsruimten en niet het aantal kamers bepalend heeft geacht en daarbij de keuken als verblijfsruimte heeft aangemerkt. 2.2.    Vast staat dat het pand ten tijde van de aanschrijving voldeed aan de in artikel 7a.1 opgenomen omschrijving van een kamerverhuurbedrijf.    Verder is niet in geschil dat de op de bijlage bij het besluit van 16 december 2003 vermelde voorzieningen, ten tijde van het nemen van dat besluit, niet aan het pand waren getroffen. 2.2.1.    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van Woningwet (hierna: Ww), voorzover thans van belang, schrijven burgemeester en wethouders, indien een woning wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijke voorzieningen behoeft, degene die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van de voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hem te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen. 2.2.2.    Gelet op het gebruik van het pand als kamerverhuurbedrijf, alsmede op de omstandigheid dat de verhuurde kamers, naar niet is betwist, niet beschikken over een tweede onafhankelijke vluchtweg, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorzieningen waartoe omwille van de brandveiligheid is aangeschreven, uit anderen hoofde noodzakelijk zijn, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Ww. Het college was ingevolge dit artikellid dan ook verplicht aan te schrijven tot het treffen van deze voorzieningen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.2.3.    Uit hetgeen in de uitspraak van heden in zaak no. 200503242/1 is overwogen ten aanzien van de - met de hier aan de orde zijnde vergelijkbare - aanschrijving tot het treffen van voorzieningen aan het pand [locatie] en de daarbij opgelegde last onder dwangsom, volgt dat hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd niet kan leiden tot het daarmee beoogde doel. Appellant heeft immers in zijn hoger beroep tegen de thans aangevallen uitspraak dezelfde gronden aangevoerd als in het hoger beroep waarop bij de vorenbedoelde uitspraak is beslist. 2.3.     Wat betreft de aanschrijving tot herstel van het toilet op de begane grond van het pand, is niet in geschil is dat de werkzaamheden waartoe is aangeschreven noodzakelijk zijn vanwege strijd met de artikelen 3.36, eerste lid, en 3.40 van het Bouwbesluit, zodat het college ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Ww verplicht was daartoe aan te schrijven.    Volgens appellant heeft de rechtbank evenwel miskend dat het college had moeten motiveren waarom hij als eigenaar en niet de huurders tot de herstelwerkzaamheden aan het toilet zijn aangeschreven. 2.3.1.    Dit betoog faalt. Het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Ww brengt met zich dat indien een woning wegens strijd met het Bouwbesluit of uit anderen hoofde noodzakelijke voorzieningen behoeft, de aanschrijving wordt gericht tot de desbetreffende eigenaar, indien deze tot het treffen van de benodigde voorzieningen bevoegd is. Indien blijkt dat de eigenaar daartoe niet bevoegd is, zal de aanschrijving dienen te worden gericht tot degene die daartoe uit anderen hoofde bevoegd is.    Aangezien vast staat dat appellant als eigenaar van het pand bevoegd is tot het treffen van de herstelwerkzaamheden, heeft het college op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 14, eerste lid, van de Ww. Het door appellant bedoelde Besluit kleine herstellingen is in dit verband niet van betekenis, aangezien dat besluit ziet op de civielrechtelijke verhouding tussen de huurder en verhuurder van een woonruimte. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. 2.5.    Gelet op hetgeen in de eerdergenoemde uitspraak in zaak no. 200503242/1 over het daar aan de orde zijnde besluit van 14 maart 2005 is overwogen, welk besluit van gelijke inhoud en strekking is als het hier aan de orde zijnde besluit van die datum, is het beroep daartegen ongegrond. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen; II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2005, kenmerk PU05-1476, ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006 275.