
Jurisprudentie
AV0357
Datum uitspraak2006-03-07
Datum gepubliceerd2006-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02362/05 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-03-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02362/05 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herzieningsaanvrage. Persoonsverwisseling met tweelingbroer. Broer is aangehouden in bezit van wapen. Zus wordt gedagvaard en veroordeeld. De inhoud van de door de pr tot het bewijs gebezigde pv’s (waarin broer voorkomt), levert, beschouwd in samenhang met de stelling in de aanvrage dat niet de aanvraagster is aangehouden op 6 februari 2004, maar haar tweelingbroer, van wie een kopie van zijn paspoort bij de aanvrage is gevoegd, onder meer inhoudend dat hij - evenals de aanvraagster - is geboren op 21 juli 1967, het ernstige vermoeden op dat in deze zaak sprake is van een persoonsverwisseling en dat de pr, ware deze met die omstandigheid bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
Conclusie anoniem
Nr. 02362/05 H
Mr. Vellinga
Zitting: 17 januari 2006
Conclusie inzake:
[aanvraagster]
1. De Politierechter in de Rechtbank Arnhem heeft bij vonnis van 28 mei 2004 de aanvraagster veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wegens op 6 februari 2004 gepleegd "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie 3, strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, onder a van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd".
2. Door mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, is een aanvraag tot herziening ingediend bij de Hoge Raad. Die aanvrage steunt op de stelling dat haar veroordeling berust op een persoonsverwisseling, hierin bestaande dat niet zij, [aanvraagster], maar haar tweelingbroer [verdachte 2] het feit waarvoor zij is veroordeeld zou hebben begaan.
3. Uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden leid ik de volgende gang van zaken af. Nadat door de recherche informatie was bekomen dat [verdachte 2], geboren [geboortedatum] 1967, en wonende [a-straat 1] te [woonplaats], in het bezit zou zijn van handgranaten en een vuurwapen, is hij op 6 februari 2004 aangehouden. Bij die gelegenheid werd een doorgeladen vuurwapen aangetroffen op de achterbank van de auto waarin hij reed. Uit de stukken kan voorts worden afgeleid dat [verdachte 2] op 9 februari 2004 is heengezonden.
4. Door de Officier van Justitie is vervolgens besloten over te gaan tot vervolging vanwege dit feit. Deze heeft op 15 april 2004 een dagvaarding onder parketnummer 05/070154-04 doen uitgaan, die echter niet is gericht aan [verdachte 2], [a-straat 1] te [woonplaats], maar aan de aanvraagster [aanvraagster], eveneens geboren op [geboortedatum] 1967, wonende [b-straat 1] te [woonplaats]. Kennelijk is bij het opstellen van de dagvaarding gebruik gemaakt van zich in het geautomatiseerde systeem bevindende gegevens en is over het hoofd gezien dat de voorletters van de gedagvaarde persoon niet klopten en dat bovendien de adresgegevens van aanvraagster verschilden van de van [verdachte 2] bekende adresgegevens.
5. De akte van uitreiking die aan de dagvaarding is gehecht, houdt in dat deze op 23 april 2004 aan de geadresseerde in persoon, aanvraagster, is uitgereikt. Hoewel de inhoud van de tenlastelegging licht tot verbazing bij de aanvraagster zou hebben kunnen leiden, heeft zij bij de behandeling van de strafzaak op 28 mei 2004 verstek laten gaan. Bij het vonnis waarvan thans de herziening wordt gevraagd, heeft de Politierechter aanvraagster veroordeeld, daarbij gebruik makend van bewijsmiddelen die - kort gezegd - inhouden dat [verdachte 2] op 6 februari 2004(1) een vuurwapen voorhanden had.
6. Opmerking verdient nog dat de Officier van Justitie op 14 juli 2004 appèl heeft ingesteld van het vonnis waarop de aanvraag betrekking heeft, en in de appèlmemorie heeft gesteld dat sprake is van een persoonsverwisseling. Door de Advocaat-Generaal bij het Hof te Arnhem is op 31 januari 2005 het appèl ingetrokken omdat het tardief was ingesteld. Voorts is ook [verdachte 2] gedagvaard ter zake van het zelfde feit als waarvoor aanvraagster veroordeeld is. Die vervolging is geëindigd in een vrijspraak, die is gestoeld op de omstandigheid dat niet bewezen kon worden verklaard dat het wapen van de tenlastegelegde categorie was.
7. Kennelijk heeft de Politierechter de door hem veroordeelde [aanvraagster] gehouden voor dezelfde persoon als de op 6 februari 2004 op verdenking van het voorhanden hebben van een vuurwapen aangehouden [verdachte 2]. Achteraf gezien wijzen de hiervoor genoemde omstandigheden er op dat dit niet juist was. Er is dus sprake van een in genoemd artikel 457 onder 2° Sv bedoelde omstandigheid die de rechter tijdens het onderzoek op de terechtzitting niet is gebleken en die met de gegeven uitspraak niet bestaanbaar schijnt, in dier voege dat daardoor het ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de veroordeelde.(2) Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de aanvraag tot herziening gegrond moet worden verklaard.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 28 mei 2004 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof te Arnhem op dat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De plaats van het feit, Nijmegen, ontbreekt in de bewijsmiddelen.
2 Vgl. HR 18 februari 1997, NJ 1998, 34, m.nt. Kn.
Uitspraak
7 maart 2006
Strafkamer
nr. 02362/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem, van 28 mei 2004, nummer 05/070154-04, ingediend door mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, namens:
[aanvraagster], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie 3, strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, onder a van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde op de voet van art. 467 Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks de periode van 01 februari 2004 en met 09 februari 2004 in de gemeente Nijmegen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, 9mm Luger), en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad."
4.2. Deze bewezenverklaring heeft de Politierechter gegrond op de volgende bewijsmiddelen:
(i) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de met de codes Y39, Y42, Y45 en Y50 aangeduide opsporingsambtenaren, onder meer inhoudend:
"Wij verbalisanten hebben de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] op 6 februari 2004 aangehouden. Op het moment van aanhouding bevonden de verdachten zich in een personenauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Tijdens het insluiten van [verdachte 2] zag ik, verbalisant Y42, dat deze een kogelwerend vest droeg."
(ii) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar S.P.E. Lablans, inhoudend als verklaring van [verdachte 2]:
"Ik ben gewoon bang. Ik wil niet dood. Ik word bedreigd. Mijn broertje is beschoten in Curaçao, met zijn vriendin. Daarom loop ik met een wapen."
(iii) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar H.J. van Kempe, onder meer inhoudend:
"Op vrijdag 6 februari 2004 heb ik, verbalisant, een personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB] doorzocht. Ik trof daarin onder de zitting van de achterbank een vuurwapen, merk CZ 75b, voorzien van 9 millimeter lugerpatronen. Het vuurwapen was doorgeladen en direct klaar voor gebruik."
4.2. De hierboven weergegeven inhoud van de door de Politierechter tot het bewijs gebezigde processen-verbaal, levert, beschouwd in samenhang met de stelling in de aanvrage dat niet de aanvraagster is aangehouden op 6 februari 2004 maar haar tweelingbroer, van wie een kopie van zijn paspoort bij de aanvrage is gevoegd, onder meer inhoudend dat hij - evenals de aanvraagster - is geboren op [geboortedatum] 1967, het ernstige vermoeden op dat in deze zaak sprake is van een persoonsverwisseling en dat de Politierechter, ware deze met die omstandigheid bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 28 mei 2004;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 maart 2006.