Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0374

Datum uitspraak2006-01-23
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers05/1687
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding kosten van bezwaar gemaakt vóór inwerkingtreding Wet kosten bestuurlijke voorprocedures. Dubbele redelijkheidstoets. Gefinancierde rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Geen kosten ten laste van eiser zelf aannemelijk geworden.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 05/1687 Inzake het geding tussen [A], wonende te [B], eiser, gemachtigde: mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord, bureau Groningen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder, gemachtigde: mr. A.C. van Staalduinen, medewerker bezwaar en beroep bij het UWV te Leeuwarden. Procesverloop Bij brief van 15 september 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende vergoeding kosten van bezwaar. Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 19 januari 2006. Eiser is verschenen bij mr. E. van Wolde, kantoorgenoot van mr. Bakker. Verweerder is verschenen bij bovenvermelde gemachtigde. Motivering Bij besluit van 24 oktober 2000 heeft verweerder geweigerd aan eiser een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar en beroep ingesteld, welk beroep door de rechtbank Leeuwarden gegrond is verklaard. Vervolgens heeft de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak bevestigd, waarna verweerder bij besluit van 21 maart 2005 het aanvankelijk ingestelde bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard en aan eiser ingaande 1 november 2000 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft toegekend. Op 22 april 2005 heeft eisers gemachtigde bij verweerder een bedrag van € 1588,52 in rekening gebracht in verband met gemaakte kosten van rechtsbijstand voor de in het jaar 2000 gevoerde bezwaarprocedure. In reactie hierop is namens verweerder aangegeven dat tot vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand wordt overgegaan indien blijkt dat sprake is geweest van een onrechtmatige beslissing en indien onder meer blijkt dat eiser aantoonbare kosten heeft gemaakt als gevolg van het instellen van bezwaar. Daarbij heeft verweerder gevraagd om toezending van de aan eiser gezonden nota. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft verweerder aangegeven dat eiser niet een afschrift van de aan hem gezonden nota heeft overgelegd aan verweerder waardoor het niet duidelijk is geworden in hoeverre rekening is gehouden met de gesubsidieerde onderdelen van het voormalige Buro voor Rechtshulp. Omdat verweerder de gedeclareerde kosten niet kan verifiëren wordt vergoeding van gemaakte kosten voor de bezwaarprocedure geweigerd. Namens eiser is in bezwaar aangevoerd dat geen sprake is van gesubsidieerde onderdelen van de nota en dat het gedeclareerde bedrag, rekening houdend met het door verweerder gehanteerde uurtarief, verlaagd kan worden naar € 1.080,84. Voorts is aangegeven dat aan cliënten geen kosten in rekening gebracht worden, indien deze op de wederpartij verhaald kunnen worden. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij kosten in verband met het instellen van bezwaar heeft gemaakt gehandhaafd. De rechtbank overweegt het volgende. De gevraagde vergoeding betreft kosten voor verleende rechtsbijstand in bezwaar tegen een besluit van vóór de datum waarop de Wet kosten bestuurlijke voorprocedure (wet van 24 januari 2002, Stb. 2002,55) in werking is getreden. Het op grond van deze wet (thans) geldende forfaitaire systeem van vergoedingen is derhalve in het onderhavige geval niet van toepassing. In het geval van eiser dient bij de beantwoording van de vraag in welke mate de door hem geclaimde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, aansluiting te worden gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht en in het bijzonder bij art. 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Uit jurisprudentie ter zake van de civiele rechter (onder meer NJ 1990/746 en NJ 2000/87) kan worden afgeleid dat de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase integraal voor vergoeding in aanmerking komen, als zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de kosten daarvan redelijk zijn en behoudens voor zover geen andere wettelijke regeling geldt, die op (beperking van) vergoeding van deze kosten ziet. De rechtbank stelt vast dat uitsluitend het aspect van de kosten van rechtsbijstand partijen verdeeld houdt. Ten aanzien van dit kostenaspect is de rechtbank van oordeel dat gebleken moet zijn dat deze kosten door eiser daadwerkelijk gemaakt zijn. Indien dat niet het geval is, kan immers geen sprake zijn van kosten aan de zijde van eiser. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af, dat voor rechtsbijstand in de bezwaarfase een toevoeging aan eiser is verstrekt. Voorts begrijpt de rechtbank uit het verslag van de hoorzitting dat aan eiser geen nota voor de eigen bijdrage is toegezonden. De thans in geding zijnde nota is evenmin aan eiser gezonden. Dat laatste zou de rechtbank overigens ook niet aannemelijk achten, nu eiser immers -ongeacht de uitkomst van de procedure- voor een toevoeging en derhalve voor gesubsidieerde rechtsbijstand in aanmerking komt. Voorts overweegt de rechtbank in dit verband dat niet de rechtshulpverlener (voor zich) gemaakte kosten bij de (in het ongelijk gestelde) wederpartij in rekening kan brengen nu deze zelf geen procespartij is, maar uitsluitend de procespartij zelf, zijnde eiser. Dat de Raad voor rechtsbijstand bij het declareren van toevoegingen de door de wederpartij betaalde proceskosten in mindering brengt, doet niet af aan het vorenoverwogene dat de wederpartij slechts die kosten behoeft te vergoeden als zij aantoonbaar gemaakt zijn door de andere procespartij. Nu op geen enkele wijze gebleken is dat eiser kosten heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft verweerder terecht eisers verzoek ter zake afgewezen. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. w.g. P.R.M. Poiesz w.g. E.M. Visser Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt. Afschrift verzonden op: 23 januari 2006