Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0382

Datum uitspraak2005-12-21
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers252465
Statusgepubliceerd


Indicatie

[...] Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet. [...]


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector familie- en jeugdrecht Enkelvoudige Kamer Scheiding 7x rekestnummer : FA RK 05-6014 zaaknummer : 252465 datum beschikking: 21 december 2005 BESCHIKKING op het op 21 oktober 2005 ingekomen verzoek van: [de vrouw], de vrouw, wonende te [woonplaats], procureur: mr. F.A.E. Ohlenroth. Als belanghebbende wordt aangemerkt: [de man], de man, wonende te [woonplaats], procureur: mr. -. PROCEDURE De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder: - het verzoekschrift, - de instemmingsverklaring van de man. BEOORDELING Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan. Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [woonplaats] heeft de man de Egyptische nationaliteit en heeft de vrouw de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De echtscheiding Nu de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. Nu de vrouw onweersproken een keuze voor het Nederlandse recht heeft gedaan, zal de rechtbank krachtens artikel 1, lid 4, van de Wet van 25 maart 1981, houdende regeling van het conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed en de erkenning daarvan, Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen. De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is. Het huurrecht Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst. Het verzochte kan, gelet op de instemming van de man, als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Verdeling Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot verdeling van de gemeenschap. Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Krachtens artikel 4, eerste lid, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten kennelijk hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijkssluiting hebben gevestigd in Nederland en zich geen van de in artikel 4, tweede lid, van dat verdrag genoemde uitzonderingen voordoet. De rechtbank begrijpt het verzoek van de vrouw de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen zodanig dat aan de vrouw de inboedel van de echtelijke woning wordt toegescheiden aldus dat zij de rechtbank verzoekt de verdeling vast te stellen in die zin dat de inboedel van de echtelijke woning aan haar wordt toebedeeld. Het verzoek zal, gelet op de instemming van de man, als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. Voorzieningen ten behoeve van een nog ongeboren kind De vrouw is zwanger van een kind dat naar verwachting rond april 2006 zal worden geboren. Zij stelt dat dit het kind van partijen is. Zij verzoekt thans te bepalen dat zij het eenhoofdig gezag zal uitoefenen over dit (nog ongeboren) kind en dat dit kind na de geboorte de gewone verblijfplaats bij haar zal hebben. Voorts vraagt zij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor dit kind vanaf 1 mei 2006. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verzoeken prematuur ingesteld. Er is nog geen kind levend ter wereld gekomen voor hetwelk dergelijke voorzieningen noodzakelijk zijn. Daaraan doet niet af dat op grond van artikel 1:2 Burgerlijk Wetboek (BW) het kind waarvan de vrouw zwanger is als reeds geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Gesteld noch gebleken is immers dat het in het belang van het (nog ongeboren) kind noodzakelijk is reeds nu deze voorzieningen te treffen. Dat de man met deze verzoeken heeft ingestemd maakt dit niet anders. De op dit punt door de vrouw gedane verzoeken zullen dus worden afgewezen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op grond van hetgeen door de vrouw is gesteld en gelet op de omstandigheid dat bij deze beschikking de echtscheiding wordt uitgesproken, welke in beginsel voor inschrijving in de registers van de burgerlijke stand vatbaar is, vooralsnog niet ingevolge art. 1:199 BW kan worden aangenomen dat de man na de geboorte als ouder van het kind zal hebben te gelden. Nu voorts niet is gesteld dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zal worden verzocht (art. 1:207 BW) of dat de man zal overgaan tot erkenning van de minderjarige (art. 1:203 BW), terwijl deze beide maatregelen er bovendien niet automatisch toe leiden dat de man het gezag verkrijgt over de minderjarige, zal de vrouw na de geboorte naar verwachting ingevolge art. 1:253 b lid 1 BW van rechtswege alleen met het gezag over de minderjarige zijn belast. Daarmee zal zij tevens alleen bevoegd zijn de gewone verblijfplaats van de minderjarige te bepalen. Ter zake van de kinderalimentatie overweegt de rechtbank, eveneens ten overvloede, dat er, gezien het voorgaande, vooralsnog niet met zekerheid van kan worden uitgegaan dat de man na de geboorte "als ouder" onderhoudsplichtig voor de minderjarige zal zijn (art. 1:392 BW). Wellicht zal de man dan wèl als verwekker "als ware hij ouder" als onderhoudsplichtig kunnen worden aangemerkt (art. 1:394 BW). Een onderzoek naar de internationaal privaatrechtelijke aspecten van deze verzoeken kan tegen deze achtergrond achterwege blijven. Dit alles leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING De rechtbank: spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man] en [de vrouw], gehuwd op 5 september 2005 in de gemeente Alphen aan den Rijn; stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap welke door de scheiding wordt ontbonden, als volgt vast dat aan de vrouw wordt toebedeeld de inboedel van de echtelijke woning, en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad; bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte te [adres], en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt - van Endt, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M. Miezenbeek als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2005.