Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0491

Datum uitspraak2006-01-23
Datum gepubliceerd2006-01-26
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMaastricht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/39058
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doorprocederen / procesbelang / afstand van bezwaren. Gegrondverklaring van het beroep van eisers zou er naar het oordeel van de rechtbank toe kunnen leiden dat aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking het ondergaan van medische behandeling wordt verleend, in welk geval eisers - anders dan ten aanzien van de beperking verblijf vanwege medische noodsituatie (kennelijk) het geval is - mogelijk aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Reeds hierom (proces)belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat uit de tussen partijen (voorafgaand aan het nemen van het thans bestreden besluit) gevoerde correspondentie moet worden afgeleid dat eisers afstand hebben gedaan van hun bezwaren, voor zover gericht tegen het niet verlenen van de vergunning onder de beperking het ondergaan van medische behandeling. Daargelaten de vraag of middels de verzending van een e-mail, naar analogie van artikel 6:21, eerste lid, Awb, is voldaan aan het in de wet neergelegde vereiste van schriftelijkheid, is de rechtbank uit de bewoordingen van het e-mailbericht niet genoegzaam kunnen blijken van een expliciete en uitdrukkelijke intentie om afstand te doen van de bezwaren, voor zover gericht tegen het niet verlenen van de vergunning onder de beperking het ondergaan van medische behandeling. De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat de gemachtigde van eisers - getuige zijn reactie op het aangehaalde ‘afdoeningsvoorstel’ - kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat het bezwaar gegrond zou worden verklaard. Nu verweerder de aldus gerezen onduidelijkheid vervolgens niet heeft weerlegd en, integendeel, nog eens heeft bevestigd dat het bezwaar gegrond zou worden verklaard, heeft bij eisers de gedachte kunnen postvatten dat het bezwaar integraal gegrond zou worden verklaard en dat eisers in het bezit zouden worden gesteld van een vergunning onder de beperking het ondergaan van medische behandeling. De klacht dat het bestreden besluit, dat slechts een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres behelst en voor het overige strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers, niet deugdelijk is gemotiveerd, nu het geen (enkel) inzicht verschaft in de redengeving die verweerder ertoe heeft gebracht eisers niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling, is terecht voorgedragen, aldus de rechtbank. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-Gravenhage, zittinghoudende te MAASTRICHT Reg.nr: AWB 05 / 39058 BEPTDN UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen: A, eiser, en zijn echtgenote, B, eiseres, alsmede hun minderjarige kinderen, tezamen aan te duiden als eisers, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Datum bestreden besluit: 3 augustus 2005. Kenmerk: 0112.03.8009. V-nummer: 200.751.1626. Behandeling ter zitting: 16 december 2005. I. PROCESVERLOOP Bij onderscheiden besluiten van 18 februari 2005 heeft verweerder aanvragen van eisers, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met “het ondergaan van medische behandeling” te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 3 augustus 2005 heeft verweerder het daartegen namens eisers gemaakte bezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard en aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdend met respectievelijk “verblijf vanwege medische noodsituatie” (voor wat betreft eiser) en “verblijf vanwege medische noodsituatie van A“ (voor wat betreft de overige eisers), zulks met ingang van 22 januari 2004 en geldig tot 8 juli 2006. Tegen dit besluit van is namens eisers op 29 augustus 2005 beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingesteld bij deze rechtbank. Aanvulling van de gronden waarop het beroep berust heeft plaatsgevonden bij brief van 22 september 2005. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Het beroep is behandeld ter zitting van 16 december 2005, alwaar eisers, vertegenwoordigd door mr. P.A.E. Engelen, advocaat te Kerkrade, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Post, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN II.1. De grieven van eisers strekken ten betoge dat verweerder hen bij de bestreden besluiten ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met “het ondergaan van medische behandeling”. De rechtbank ziet aanleiding vooreerst te treden in de vraag of eisers een rechtens te honoreren belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt dienaangaande als volgt. Een belanghebbende kan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer haar uitspraak van 28 maart 2002, JV 2002/153) bij de ter zake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. Het beroep van eisers keert zich niet tegen de in het besluit neergelegde ingangsdatum van de aan hun verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd. Eiseres stellen zich - als gezegd - uitsluitend op het standpunt dat verweerder hen ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met “het ondergaan van medische behandeling”. Paragraaf B8/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) vermeldt onder het kopje “Voortgezet verblijf” dat de bepalingen omtrent voortgezet verblijf van paragraaf 2.6 op de in paragraaf B8/3.3 van de Vc 2000 bedoelde vreemdelingen niet van toepassing zijn, gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische noodsituatie. Artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is niet van toepassing op vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf vanwege medische noodsituatie”. De omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning worden voorts niet aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.51 van het Vb 2000, aldus de circulaire. Gegrondverklaring van het beroep van eisers zou er naar het oordeel van de rechtbank toe kunnen leiden dat aan eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “het ondergaan van medische behandeling” wordt verleend, in welk geval eisers - anders dan ten aanzien van de beperking “verblijf vanwege medische noodsituatie” (kennelijk) het geval is - mogelijk aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Eisers hebben reeds hierom (proces)belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. II.2.1. Eisers stellen in beroep aan de orde dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, doordat het geen inzicht verschaft in de redengeving die verweerder ertoe heeft gebracht eisers niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met “het ondergaan van medische behandeling”. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. II.2.2. Verweerder heeft de gemachtigde van eisers hangende de bezwaarfase middels een e-mailbericht van 3 augustus 2005, voor zover thans van belang, het volgende laten weten: “Ik ben bereid het gezin A op grond van de medische problematiek van de heer A een verblijfsvergunning medische noodsituatie te verlenen (cq verblijf vanwege medische noodsituatie van A) met vrijstelling van het paspoortvereiste voor de duur van zijn dagbehandeling d.w.z. tot 8 juli 2005 (volgens de BMA nota van 8 december 2004 duurt de dagbehandeling dan nog 1,5 jaar). Daarbij ga ik er op basis van de thans beschikbare gegevens van uit dat het gezin na afloop van de dagbehandeling zal terugkeren naar Bosnië, het gezin hiervan ook doordrongen is en daaraan zal meewerken. Indien u akkoord gaat met dit afdoeningsvoorstel kan de hoorzitting wellicht achterwege blijven. Indien u over concrete informatie beschikt dat de dagbehandeling langer zal duren verzoek ik u mij die per ommegaande te zenden.” De gemachtigde van eisers heeft in reactie op dit ‘afdoeningsvoorstel’, voor zover thans van belang, het volgende laten weten: “Als ik het goed begrijp bent u bereid een verblijfsvergunning te verlenen, met andere woorden het bezwaar gegrond te verklaren. (…) Ik kan natuurlijk niet toezeggen dat clienten zich zullen neerleggen bij de daarop eventueel volgende afwijzing van de verlengingsaanvraag. Niet kan worden voorspeld hoe de situatie van hen dan zal zijn. De hoorzitting kan naar mijn idee achterwege blijven nu u bereid bent het bezwaar gegrond te willen verklaren.” Van de zijde van verweerder is hierop het volgende antwoord gekomen: “Hierbij bevestig ik dat het bezwaar gegrond zal worden verklaard met verlening van een verblijfsvergunning aan het gezin tot 8 juli 2006.“ II.2.3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift (onder punt 3.5) en ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de tussen partijen gevoerde correspondentie moet worden afgeleid dat eisers afstand hebben gedaan van hun bezwaren, voor zover gericht tegen het niet verlenen van de vergunning onder de beperking “het ondergaan van medische behandeling”. II.2.4. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in dit standpunt en overweegt daartoe als volgt. Daargelaten de vraag of middels de verzending van een e-mail (naar analogie van artikel 6:21, eerste lid, van de Awb) is voldaan aan het in de wet neergelegde vereiste van schriftelijkheid, is de rechtbank uit (de bewoordingen van) het e-mailbericht niet genoegzaam kunnen blijken van een expliciete en uitdrukkelijke intentie om afstand te doen van de bezwaren, voor zover gericht tegen het niet verlenen van de vergunning onder de beperking “het ondergaan van medische behandeling”. De rechtbank heeft bij haar oordeel in aanmerking genomen dat de gemachtigde van eisers - getuige zijn reactie op het aangehaalde ‘afdoeningsvoorstel’ - kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat het bezwaar (geheel) gegrond zou worden verklaard. Nu verweerder de aldus gerezen onduidelijkheid vervolgens niet heeft weerlegd en - integendeel - nog eens heeft bevestigd dat het bezwaar gegrond zou worden verklaard, heeft bij (de gemachtigde van) eisers de gedachte kunnen postvatten dat het bezwaar integraal gegrond zou worden verklaard en dat eisers in het bezit zouden worden gesteld van een vergunning onder de beperking “het ondergaan van medische behandeling”. II.3. Gelet op het voorgaande klagen eisers terecht erover dat het bestreden besluit - dat slechts een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van eiseres behelst en voor het overige (materieel) strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar van eisers - niet deugdelijk is gemotiveerd, nu het geen (enkel) inzicht verschaft in de redengeving die verweerder ertoe heeft gebracht eisers niet in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met “het ondergaan van medische behandeling”. Het betoog van eisers slaagt derhalve. De slotsom is dan ook dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. II.4. Het beroep van eisers is reeds hierom gegrond te achten; het bestred besluit, voor zover in geding, komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met voormelde bepaling. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van eisers moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. II.5. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers in verband met de onderhavige procedure redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op het in rubriek III vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eisers twee punten zijn toegekend (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. II.6. De rechtbank stelt - met verwijzing naar artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand - vast dat op de datum van deze (eind)uitspraak de eventueel voor het onderhavige beroep verleende toevoeging niet is overgelegd, zodat toepassing van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb achterwege blijft. II.7. De rechtbank acht voorts termen aanwezig te bepalen dat verweerder, althans de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) het voor de onderhavige procedure betaalde griffierecht op na te melden wijze aan eisers zal hebben te vergoeden. Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74, en 8:75 van de Awb, beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank: I. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover bestreden; II. draagt verweerder op om in zoverre een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene; III. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan eisers dient te betalen; IV. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan eisers het door hen voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht (ad € 136,00) volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. B.T. Nijeholt als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2006. w.g. B.T. Nijeholt w.g. R. Kleijkers Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: Verzonden op: 23 januari 2006 Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.