Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0543

Datum uitspraak2006-01-04
Datum gepubliceerd2006-01-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers04/1417 WOW44
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bouwvergunning voor 144 recreatiewoningen op terrein Ennerveld te Wapenveld in speciale (vogel)beschermingszone Veluwe niet in strijd met artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 04/1417 WOW44 UITSPRAAK in het geding tussen: Stichting Ever Green, gevestigd te Wapenveld, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, verweerder, alsmede Ennerveld B.V., gevestigd te Vught, derde-partij. 1. Aanduiding bestreden besluiten - Het niet tijdig nemen van een besluit. - Besluit van verweerder van 7 december 2004, verzonden 8 december 2004. 2. Feiten en procesverloop Bij besluiten van 10 mei 2004 heeft verweerder een viertal bouwvergunningen eerste fase verleend aan de derde-partij voor de bouw van (in totaal) 144 recreatiewoningen op het perceel Molenweg 1-3 te Wapenveld (het terrein Ennerveld). Bij brief van 18 juni 2004 is daartegen namens eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres is op 29 september 2004 gehoord door de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften. Bij brief, gedateerd 10 oktober 2004, bij de rechtbank ingekomen op 8 oktober 2004, is namens eiseres door mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Bij het in rubriek 1 genoemde besluit van 7 december 2004 heeft verweerder, met overneming van het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij brief van 10 januari 2005 zijn namens eiseres gronden ingediend tegen het besluit op bezwaar. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 22 februari 2005 (met bijlage) heeft de derde-partij haar visie gegeven. Op 4 augustus 2005 zijn nadere stukken ingezonden door zowel verweerder als de derde-partij. Het beroep is, gevoegd met de beroepen in de zaken met reg.nrs. 05/73 en 05/80, behandeld ter zitting van 16 augustus 2005. Namens eiseres zijn verschenen M. Oosterhoff en mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zwolle. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Pasveer en J.C. Lieske. Namens de derde-partij is verschenen mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur. 3. Motivering 3.1. Nu inmiddels een besluit op bezwaar is genomen, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet in dit verband geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat van de toenmalige gemachtigde van eiseres had mogen verwacht dat hij, alvorens het beroep in te stellen, bij de bezwarencommissie had geïnformeerd of het na de hoorzitting van 29 september 2004 door hem aan de bezwarencommissie nagezonden rapport nog in de advisering zou worden betrokken. 3.2. Het beroep is thans mede gericht tegen het besluit op bezwaar van 7 december 2004 (hierna: het bestreden besluit). Allereerst is in geschil of de bouw van de recreatiewoningen in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Ennerveld”. Volgens dit bestemmingsplan rust op de gronden waarop de bouwplannen zijn geprojecteerd de bestemming “verblijfsrecreatie”. Ingevolge artikel 3, onderdeel A.1.a, van de voorschriften is de bouw en de bedrijfsmatige exploitatie van vrijstaande recreatiewoningen toegestaan. Ingevolge artikel 6 is het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning en als tweede woning verboden. Naar aanleiding van de grieven van eiseres overweegt de rechtbank dat met het vereiste van bedrijfsmatige exploitatie wordt beoogd dat de recreatiewoningen door middel van verhuur door steeds wisselende personen worden gebruikt. Mede gelet op de ter zitting door de derde-partij gegeven nadere informatie zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat de recreatiewoningen, waarvan de oppervlakte maximaal 60 m2 bedraagt, worden opgericht voor andere doeleinden dan waarin het bestemmingsplan voorziet. Met name zijn er geen aanwijzingen dat gebruik voor permanente bewoning of als tweede woning wordt beoogd. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de bouwvergunningen wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd hadden moeten worden. De andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet zijn in dit geding niet aan de orde. 3.3. Het terrein Ennerveld is tot 1996 in gebruik geweest als camping met 360 stacaravans. In 2001 is op het terrein een Asielzoekerscentrum (AZC) gevestigd, dat inmiddels weer is gesloten. De derde-partij is voornemens het terrein te transformeren tot een bungalowpark onder de naam Bospark Saint Patrick, waarvan de geprojecteerde recreatiewoningen deel uit zullen maken. Het terrein is gelegen in het gebied Veluwe, welk gebied op 24 maart 2000 is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) in het kader van de Vogelrichtlijn (richtlijn 79/409 EEG) en op 19 mei 2003 is aangemeld als SBZ in het kader van de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG). 3.4. In geschil is of de bouwvergunningen in strijd met deze richtlijnen zijn verleend. Dit punt van geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder een passende beoordeling had behoren te maken als bedoeld in artikel 6, derde lid, eerste volzin, van de Habitatrichtlijn, welke bepaling als volgt luidt: “Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.” In het arrest van 7 september 2004 in zaak C-127/02 heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard, voor zover hier van belang: “Op grond van artikel 6, lid 3, eerste volzin, van richtlijn 92/43 moet een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen, worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het betrokken gebied. Dit moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken en omstandigheden van het gebied waarop het plan of project betrekking heeft.” In de overwegingen die aan deze verklaring voor recht ten grondslag liggen, heeft het Hof onder meer gesteld: “46. Zoals blijkt uit artikel 6, lid 3, eerste volzin van de habitatrichtlijn (...) wordt de significantie van de gevolgen voor een gebied van een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. 47. Wanneer een dergelijk plan of project weliswaar gevolgen heeft voor het gebied, maar de instandhoudingsdoelstellingen daarvan niet in gevaar brengt, kan het niet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied.” 3.5. De rechtbank gaat ervan uit dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn ten tijde hier van belang ten aanzien van de SBZ Veluwe directe werking had en bijgevolg het limitatieve stelsel van weigeringgronden van artikel 44 Woningwet kon doorkruisen. Derhalve is in dit geding allereerst de vraag aan de orde of het onderhavige project, waarvan buiten kijf is dat het niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied Veluwe, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor het gebied Veluwe. 3.6. Gezien het door de derde-partij overgelegde rapport “Herinrichting van de locatie Bospark Saint Patrick (Ennerveld) in relatie tot aanwezige beschermde natuurwaarden”, op 30 augustus 2004 uitgebracht door de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF), de reactie van VOFF van 22 februari 2005 op de door eiseres overgelegde contra-expertise van Arcadis, alsmede het door de derde-partij overgelegde inventarisatierapport 2005-05 van SOVON Vogelonderzoek Nederland, acht de rechtbank het genoegzaam aannemelijk dat de instandhoudingsdoelstellingen van de SBZ Veluwe door het onderhavige project niet in gevaar worden gebracht, ook niet waar het betreft de populaties van Zwarte Specht en Wespendief. In aanmerking genomen voorts dat niet is gebleken van andere plannen of projecten in de omgeving in verband waarmee relevante cumulatieve effecten zouden kunnen optreden, onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder en de derde-partij dat het onderhavige project geen significante gevolgen heeft als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Met betrekking tot het door eiseres ingebrachte rapport van Arcadis merkt de rechtbank op dat dit geen gegevens of onderzoeksresultaten bevat waaruit het tegendeel zou blijken. Voor zover in dit rapport wordt gesteld dat het rapport van VOFF niet kan worden gekwalificeerd als een passende beoordeling, is dit weliswaar op zichzelf genomen juist, maar treft deze kritiek geen doel, aangezien – nu het project geen significante gevolgen heeft – een passende beoordeling op grond van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn achterwege heeft kunnen blijven. 3.7. De rechtbank ziet derhalve geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunningen in strijd met de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn verleend. Dat het onderzoeksrapport van VOFF van 30 augustus 2004 eerst in de bezwaarfase ter beschikking is gekomen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien het aan de primaire besluiten klevende zorgvuldigheidsgebrek aldus bij de heroverweging in het kader van artikel 7:11 van de Awb is hersteld. Anders dan door de gemachtigde van eiseres ter zitting is betoogd, noopt in een zodanig geval artikel 7:11 van de Awb niet tot een gegrondverklaring van het bezwaar. 3.8. Ook overigens heeft de rechtbank in hetgeen namens eiseres is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep tegen dit besluit is derhalve ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding. 4. Beslissing De rechtbank, recht doende: - verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep tegen het besluit van 7 december 2004 ongegrond. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk, mr. R.P. van Baaren en mr. M.M.L.A.T. Doll, en door eerstgenoemde in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: