Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0557

Datum uitspraak2005-11-25
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 05/1638 Awb 05/1579 Awb 05/1581
Statusgepubliceerd


Indicatie

Plaatsing chalets niet geschied in overeenstemming met de Wor. Artikel 40, derde lid, van de Woningwet derhalve niet van toepassing. Voorts geen sprake van caravans in de zin van het tweede lid van dat artikel. Evenmin betreft het een stacaravan als bedoeld in de planvoorschriften, zodat bouwvergunning gelet op artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet moest worden geweigerd. Geen concreet zicht op legalisatie, geen schending gelijkheids- of vertrouwensbeginsel. Last onder dwangsom kan in stand blijven.


Uitspraak

uitspraak ____________________________________________________________________ _ RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummers: AWB 05/1638, AWB 05/1579 en AWB 05/1581. Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 25 november 2005 inzake 1. [eiseres], gevestigd te Cromvoirt, [gemachtigde] 2. [eiseres] gevestigd te Maarssen, 3. [eiseres] gevestigd te Maarssen, [gemachtigde] eiseressen, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught, [gemachtigde], verweerder, Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 2 november 2004 heeft verweerder eiseressen sub 1 en 2, onder de aanzegging van het toepassen van bestuursdwang, gelast om binnen zes weken na verzending van die besluiten de vier chalets te verwijderen die in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww), zonder bouwvergunning zijn geplaatst als showmodel op een perceel kadastraal bekend gemeente Vught, sectie I, nummer 1092, plaatselijk beke[landgoed], [adres] Deze vier chalets staan ter plaatse op het zogeheten Elzenveld, op de kaart bij de bestektekening nader aangeduid als de kavels 14, 19, 20 en 21. Bij brief van 1 december 2004 heeft eiseres sub 1 en bij brief van 6 december 2004 eiseres sub 2 hiertegen bij verweerder bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 20 januari 2005 (reg. nrs. AWB 04/3417 en AWB 04/3478) heeft de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening van eiseressen sub 1 en 2 ingewilligd en de besluiten van 2 november 2004 geschorst tot zes weken nadat verweerder op de ingediende bezwaren heeft beslist. Verweerder heeft bij besluit van 25 januari 2005 geweigerd om aan eiseres sub 3 bouwvergunningen te verlenen voor de bouw van tien - in de aanvragen als stacaravans aangeduide - chalets (waaronder begrepen eerdergenoemde vier chalets) op evenbedoelde camping, op de kaart bij de bestektekening aangeduid als de kavels 114, 143, 25, 10, 12, 11, 14, 20, 19 en 21. Tegen dit besluit heeft eiseres sub 3 bij schrijven van 1 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 3 mei 2005 heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard. Bij brief van 27 mei 2005 heeft eiseres sub 3 tegen verweerders besluit van 3 mei 2005, inzake de weigering bouwvergunningen te verlenen, bij de rechtbank beroep ingesteld (AWB 05/1581). Bij brief van gelijke datum heeft eiseres sub 2 tegen verweerders besluit van 3 mei 2005, inzake de aanzegging van bestuursdwang, bij de rechtbank beroep ingesteld (AWB 05/1579). Eiseres sub 1 heeft bij brief van 2 juni 2005 eveneens beroep bij de rechtbank ingesteld (AWB 05/1638) tegen het besluit inzake de aanzegging van bestuursdwang. De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 oktober 2005, waar de gemachtigden van eiseressen zijn verschenen, alsmede [gemachtigde] namens eiseres sub 2 en [gemachtigde] namens eiseres sub 1. Eveneens is verschenen verweerders gemachtigde, bijgestaan door [gemachtigden] Overwegingen 1.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van de onderhavige geschillen uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres sub 1 heeft als eigenaar van [camping], welke camping wordt geƫxploiteerd door [campingbedrijf], blijkens een koopakte van 21 september 2003 een gedeelte van de gronden verkocht aan eiseres sub 2. Het terrein is opnieuw verkaveld en afzonderlijke kavels worden sindsdien met een daarop te plaatsen chalet verkocht aan individuele eigenaren. Het aldus ontstane terrein wordt thans met de naam [landgoed] aangeduid. Inmiddels zijn 39 kavels verkocht, waartoe ook behoren de onderhavige zes kavels 114, 143, 25, 10, 12 en 11. De vier kavels met daarop de showmodellen waartegen verweerder de onderhavige aanzeggingen bestuursdwang heeft uitgevaardigd, zijn nog niet verkocht. Eiseres sub 2 heeft destijds de opdracht verstrekt ter plaatse de vier showmodellen te plaatsen, op kavels die in eigendom zijn van eiseres sub 1. Na de plaatsing zijn het as- en wielstelsel ingegraven en aldus aan het zicht onttrokken. Eiseres sub 3 heeft nadien - daarbij stellende eigenaresse te zijn - verzoeken tot afgifte van bouwvergunningen voor de in de zaak AWB 05/1581in geding zijnde tien bouwwerken ingediend. 1.2 Partijen zijn het er over eens, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat de onderhavige chalets bouwwerken zijn in de zin van artikel 1, onder 22, van de planvoorschriften en van de Ww. Het betreft hier bouwconstructies van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn. 1.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten genomen in overeenstemming met het advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften van 19 april 2005. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van de door eiseressen gestelde vooringenomenheid, althans onvoldoende onbevangenheid van deze commissie bij het uitbrengen van dit advies. Het enkele feit dat de commissie ten aanzien van de plaatsing van de showmodellen eerder op 28 mei 2004 een advies van gelijke strekking heeft uitgebracht is - anders dan eiseressen aangeven - onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Zaak AWB 05/1581. In deze zaak is aan de orde of verweerders besluit waarin hij de bezwaren van eiseres sub 3 tegen de weigering om bouwvergunningen te verlenen ongegrond heeft verklaard, in rechte stand kan houden. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het plaatsen van de bedoelde bouwwerken dient te worden aangemerkt als "bouwen" in de zin van artikel 40 van de Ww. De rechtbank zal allereerst onderzoeken of artikel 40, tweede lid, van de Ww van toepassing is op de onderhavige bouwwerken. 2.1 In artikel 40, tweede lid, van de Ww is bepaald dat ingeval een caravan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de openluchtrecreatie (Wor) is aan te merken als een bouwwerk, niettemin voor het plaatsen daarvan geen bouwvergunning is vereist in de gevallen, bedoeld in het derde lid van genoemd artikel. Ingevolge het derde lid van artikel 1 van de Wor is geen bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Ww vereist, indien het het plaatsen van een als caravan aan te merken bouwwerk betreft en het plaatsen van deze caravan tevens geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van de Wor. 2.2 De rechtbank zal thans ingaan op de vraag of de bouwwerken in overeenstemming met de bepalingen van de Wor zijn geplaatst. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wor - voor zover hier van belang - is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten kampeerterreinen waarvoor een vergunning of vrijstelling als bedoeld in artikel 8, eerste, onderscheidenlijk tweede lid is verleend. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat de op 15 maart 2000 door verweerder aan [betrokkene] verleende vergunning (voor onbepaalde tijd) als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wor, benodigd voor het houden van een kampeerterrein aan de [adres] (telkenmale) is overgedragen aan de betrokken rechtsopvolger(s) en derhalve ook niet dat dit conform de aan die vergunning verbonden voorschriften na een rechtsopvolging - binnen twee maanden daarna - schriftelijk aan verweerder is gemeld. In artikel 8, onder A. van de aan de kampeervergunning verbonden voorschriften is voorts bepaald dat de kampeerplaats dient te worden ingericht overeenkomstig het van deze vergunning deel uitmakende en als zodanig gewaarmerkte indelings- en beplantingsplan d.d. 22 november 1998. Gebleken is dat na de onderhavige herverkaveling, zoals die ook is neergelegd in de bestektekening bij de bouwaanvragen, niet meer voldaan wordt aan het in evengenoemd artikel 8, onder A. bedoelde indelings- en beplantingsplan. Bij het niet naleven van de aan de kampeervergunning verbonden voorschriften wordt, ingevolge artikel 12, onder E. van die voorschriften, geacht te zijn gehandeld zonder vergunning. Er is naar het oordeel van de rechtbank mitsdien wat het terrein in zijn totaliteit betreft geen sprake meer van een kampeerterrein waarvoor vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 15 van de Wor. De indertijd aan [betrokkene] verleende vergunning ziet niet op de onderhavige situatie. Niet is gesteld of gebleken dat ten behoeve van de onderhavige tien kavels afzonderlijke vergunningen zijn verleend als bedoeld in artikel 8 van de Wor. Ook de afzonderlijke kavels kunnen derhalve niet als kampeerterrein(en) waarvoor vergunning is verleend worden aangemerkt. Het betreft hier dan ook plaatsingen buiten een kampeerterrein in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wor en mitsdien plaatsingen in strijd met het in die bepaling neergelegde verbod. Gelet op het vorenstaande is van plaatsing van de onderhavige bouwwerken in overeenstemming met de bepalingen van de Wor geen sprake. 2.2 De rechtbank merkt verder nog op dat in de onderhavige gevallen geen sprake is van caravans in de zin van artikel 1, derde lid, van de Wor. Terecht heeft verweerder opgemerkt dat vorm, omvang, oppervlakte, uiterlijk en aanzien, functionaliteit, inrichting, alsmede het plaatsgebonden karakter van de bouwwerken er aan in de weg staan deze als caravans in de zin van dit artikel 1 te kunnen aanmerken. Ook aldus bezien is niet voldaan aan de eisen van het tweede lid van artikel 40 van de Ww. 2.3 De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat artikel 40, tweede lid, van de Ww niet van toepassing is op de onderhavige bouwwerken. Derhalve is op basis van het eerste lid bouwvergunning vereist. 3.1 In artikel 40, eerste lid, van de Ww is bepaald dat het is verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (de bouwvergunning). Onder bouwen wordt op grond van artikel 1, eerste lid, van die wet onder andere verstaan het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. 3.2 Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww mag de bouwvergunning alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. 3.3 Ter plaatse is het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" van kracht, waarin de onderhavige gronden bestemd zijn tot 'Recreatieve doeleinden -R-'. Op de plankaart wordt deze bestemming nader onderverdeeld in R1 tot en met R10. Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden aangewezen voor 'Recreatieve doeleinden -R-' overeenkomstig de aanduidingen op de kaart bestemd voor - voor zover hier van belang - recreatieve voorzieningen in de vorm van (een): R1: kampeer-en caravanterrein, met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding 'werkplaats' tevens reparatie en assemblage van caravans en zomerhuisjes is toegestaan en binnen de differentiatie 'Toeristisch kampeerterrein' uitsluitend toeristisch kamperen is toegestaan; R10: recreatiewoning. Op de onderhavige gronden geldt, hetgeen niet in geschil is, de nadere bestemming R1, en niet (tevens) R10. Voorzover de onderhavige bouwwerken zouden zijn aan te merken als recreatiewoningen volgt uit het voorgaande dat plaatsing daarvan op gronden met de nadere bestemming R1 in strijd is met de planvoorschriften, nu daarvoor de gronden aangeduid met R10 zijn bestemd en uit de planvoorschriften niet is af te leiden dat daarnaast ook plaatsing van recreatiewoningen op R1 zou zijn toegestaan. Op de plankaart zijn blijkens de legenda gronden met de nadere bestemming R1 nog nader onderverdeeld in bestemmingen voor: zomerhuisjes, centrale voorzieningen, toeristisch kampeerterrein en werkplaats. Voorzover de onderhavige bouwwerken zouden zijn aan te merken als zomerhuisjes volgt uit het voorgaande dat plaatsing daarvan op de hier aan de orde zijnde gronden in strijd is met de planvoorschriften, nu blijkens de plankaart deze gronden daarvoor ter plaatse niet zijn bestemd. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of het gebouwen betreft voor recreatieve doeleinden in de vorm van stacaravans, als bedoeld in de planvoorschriften. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 60, van de planvoorschriften wordt onder een stacaravan verstaan een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Onder onderkomens wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder 56 verstaan: voor verblijf geschikte - al dan niet aan de bestemming onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken, alsook tenten. Zoals reeds vastgesteld zijn de in de bouwaanvraag bedoelde stacaravans aan te merken als bouwwerken. Het betreft in het voorliggende geval derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 60 en onder 56, geen stacaravans als bedoeld in het bestemmingsplan. 3.4 Verweerder heeft terecht geconstateerd dat de in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ww bedoelde beslistermijn van twaalf weken zich hier niet voordoet, nu de onderhavige aanvragen immers betrekking hebben op bouwwerken voor het bouwen waarvan slechts vergunning kan worden verleend nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). 3.5 Verweerder heeft zich, door partijen verder niet betwist, op het standpunt gesteld dat de vrijstellingsmogelijkheden van de artikelen 15, 17 en 19, tweede en derde lid, van de WRO niet van toepassing zijn. Gelet op hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de mogelijkheid vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid van de WRO heeft verweerder, daartoe bevoegd krachtens een delegatiebesluit van 19 december 2002, zich voorts - op de gronden als uiteengezet in het primaire besluit en het van de bezwaarcommissie overgenomen advies - naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen daaraan geen medewerking te verlenen. 3.6 Nu de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan en verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het standpunt om daarvan geen vrijstelling te verlenen was verweerder, gezien hetgeen dwingendrechtelijk is bepaald in artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww, gehouden de gevraagde bouwvergunningen te weigeren. Het beroep van eiseres 1 zal derhalve ongegrond worden verklaard. Zaken AWB 05/1579 en AWB 05/1638. Hierin is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden heeft kunnen besluiten tot het aanzeggen van de onderhavige bestuursdwang. 4.1 Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is, nu vaststaat dat in dit geval zonder bouwvergunning is gebouwd, verweerder bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang. Onder bestuursdwang wordt ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. 4.2 Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving van de wettelijke voorschriften zal, in geval van overtreding daarvan, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In de besluitvorming terzake dient voor verweerder het algemeen belang voorop te staan. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd om van deze bevoegdheid geen gebruik te maken. Van bijzondere omstandigheden kan in een situatie als hier aan de orde sprake zijn, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden in een concreet geval zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien. 4.3 Hetgeen ten aanzien van de vergunningplicht is vastgesteld in AWB 05/1581 geldt ook voor het plaatsen van de vier showmodellen in de onderhavige zaken. Nu bouwvergunningen derhalve zijn vereist en deze niet zijn verleend, is verweerder in beginsel bevoegd tot handhavend optreden. Voorts vloeit uit hetgeen inzake AWB 05/1581 is overwogen voort dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. 4.4 Resteert de vraag of de door eiseressen sub 1 en 2 aangevoerde overige omstandigheden verweerder hadden moeten afzien van dit handhavend optreden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die maken dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn in verhouding tot de met een zodanig optreden te dienen belangen. Verweerder heeft derhalve terecht geen aanleiding gevonden om van handhavend optreden af te zien. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat eiseres sub 1 reeds in haar bezwaarschrift heeft aangegeven dat het L-vormige chalet (op kavel 12) op korte termijn zal worden verwijderd, zodat haar grief zich enkel nog richt tegen het besluit betreffende de drie overige chalets. 4.5 Van schending van het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel is de rechtbank evenmin gebleken. Dat (nog) niet is opgetreden naar aanleiding van eerdere regelovertredingen op andere campings in de gemeente Vught, kan niet tot gevolg hebben dat in een nieuwe situatie als thans aan de orde regelovertreding door verweerder behoort te worden geaccepteerd. Van rechtens te honoreren verwachtingen die door de burgemeester zouden zijn gewekt ten opzichte van eiseressen, in die zin dat de bouwwerken ter plaatse zouden zijn toegestaan, is voorts geen sprake. Het voorgaande leidt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de bestreden besluiten in de zaken AWB 05/1638 en AWB 05/1579 in rechte stand kunnen houden. Ook deze beroepen zullen ongegrond worden verklaard De rechtbank acht onder de gegeven omstandigheden geen termen aanwezig voor toepassing van de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75 van de Awb. Mitsdien wordt als volgt beslist. Beslissing verklaart de beroepen ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als voorzitter en mrs. A.A.H. Schifferstein en M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2005. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: 6 7 AWB 05/1638 AWB 05/1579 AWB 05/1581