
Jurisprudentie
AV0600
Datum uitspraak2005-10-24
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 04/3347
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-01-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 04/3347
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ten aanzien van CVS/ME heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van ziekte en/of gebrek als bedoeld in artikel 18 van de WAO.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 04/3347
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
[eiseres]
wonende te Utrecht,
e i s e r e s
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 november 2004 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 juli 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van eiseres met ingang van 10 september 2004 ingetrokken op de grond dat zij per deze datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 augustus 2005, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht. Namens verweerder is verschenen M. Florijn, werkzaam bij het Uwv.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres is in verband met haar verzoeken om herkeuring d.d. 15 oktober 2002 en 15 november 2003, alsmede de vijfdejaars herbeoordeling onderzocht op 22 juni 2004 door verzekeringsarts in opleiding D. Holtkamp. Deze heeft blijkens haar rapportage van 2 juli 2004 overwogen dat een medische onderbouwing voor de vermoeidheid waar eiseres al langere tijd mee kampt ontbreekt. De verzekeringsarts stelt dat beperkingen en handicaps in het functioneren van eiseres weliswaar consistent zijn aan te tonen, doch dat van een stoornis in engere zin geen sprake is. Er is geen sprake van een stoornis op psychisch en somatisch vlak en verder is volgens de verzekeringsarts de autonomie van eiseres intact. De verzekeringsarts komt tot de conclusie dat het opstellen van een belastbaarheidspatroon niet aan de orde is, nu een medische basis daarvoor ontbreekt.
Daarop heeft verweerder het hierboven genoemde besluit van 9 juli 2004 genomen.
In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel de primaire verzekeringsarts Holtkamp om een nadere toelichting gevraagd op haar rapportage van 2 juli 2004, in het bijzonder op de zinsnede dat de klachtenpresentatie van eiseres reëel en bonafide is.
In aanvullende rapportage van 29 oktober 2004 heeft de verzekeringsarts Holtkamp het volgende aangegeven: "In mijn rapport heb ik met deze zin willen weergeven dat de klachten door betrokkene te goeder trouw zijn weergegeven en zij de klachten reëel als zodanig ernstig als door haar omschreven worden ervaren. Het betreft derhalve een reflectie op haar beleving en niet op mijn interpretatie of oordeel."
In de rapportage van 1 november 2004 is de bezwaarverzekeringsarts, na bestudering van het dossier en de reactie van de verzekeringsarts als neergelegd in de (aanvullende) rapportage van 29 oktober 2004, tot de conclusie gekomen geen reden te zien om af te wijken van de visie van de primaire verzekeringsarts omtrent het niet aanwezig zijn van ziekte of gebrek. In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat, gelet op de beschouwing van de bezwaarverzekeringsarts, er geen aanleiding bestaat het opgestelde belastbaarheidspatroon te herzien.
Eiseres voert in beroep - kort samengevat - aan dat zij bestrijdt dat bij haar geen sprake is van een objectief aantoonbare medische stoornis. Eiseres is van mening dat, nu zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts van mening zijn dat er bij eiseres, bij wie het chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) is vastgesteld, sprake is van reële klachten en beperkingen, voldaan is aan de in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep gehanteerde criteria met betrekking tot de vraag wanneer kan worden gesproken van medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende, beperkingen. In beroep legt eiseres de aangenomen motie van het Tweede Kamerlid Vendrik c.s., Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 -2005, 30034 en 30118, nr. 53, over. In bedoelde motie is de regering verzocht het Uwv te vragen zorg te dragen voor een brief aan alle keuringsartsen (...), waarin duidelijk wordt dat bij de keuring volledig rekening gehouden moet worden met alle beperkingen van mensen met ME/CVS en alle argumenten die hiermee strijdig zijn als oneigenlijk te bestempelen.
Ter zitting is door verweerder aangegeven dat naar aanleiding van de motie Vendrik de volgende werkwijze wordt gehanteerd. Uitgaande van de situatie dat de diagnose CVS/ME eenmaal is vastgesteld door een arts, kan niet meer de stelling worden ingenomen dat CVS/ME geen ziekte is en om die reden geen recht op uitkering bestaat. Daaraan heeft verweerder ter vermijding van eventuele misverstanden nog toegevoegd dat het feit dat niet meer wordt gesteld dat ME/CVS geen ziekte is, niet zonder meer betekent dat er bij die diagnose recht op een WAO-uitkering bestaat, maar dat er conform de richtlijn Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium (MAOC) gekeken wordt naar de beperkingen en op basis daarvan wordt geoordeeld of er recht op uitkering is.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde mensen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt ingevolge het vijfde lid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen dient dan ook eerst te worden vastgesteld welke medische beperkingen eiseres heeft en vervolgens wat de invloed van deze beperkingen is op haar verdienvermogen.
De rechtbank is van oordeel, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert, zodat het wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Derhalve bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, zoals door eiseres ter zitting is verzocht.
De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het besluit van 12 november 2004,
bepaalt dat verweerder binnen dertien weken na verzending van deze uitspraak een nader besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen,
bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht ad ? 37,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ad ? 644,- te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2005.
De griffier: De rechter:
mr. M.R. Groenewoud mr. D.A.J. Overdijk
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.