Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0698

Datum uitspraak2006-01-27
Datum gepubliceerd2006-02-01
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1241 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald. Verzet ongegrond.


Uitspraak

05/1241 AOW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen: [opposant], wonende te [woonplaats] (Marokko), opposant, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, geopposeerde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING De Raad heeft bij uitspraak van 8 juli 2005 het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2004, nummer AWB 04/1345 AOW, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de aan opposant gestelde termijn is betaald. Tegen die uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend, gedateerd 8 augustus 2005. Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 16 december 2005, waar beide partijen - geopposeerde met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of het hoger beroep bij zijn uitspraak van 8 juli 2005 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. In het verzetschrift heeft opposant aangegeven dat hij meerdere pogingen heeft ondernomen om het griffierecht te betalen maar dat hij problemen ondervindt met betalingen naar Nederland en dat het eveneens niet mogelijk is gebleken om post naar Nederland te sturen. Het verschuldigde bedrag is door opposant uiteindelijk meegegeven aan een Marokkaanse inwoner van Nederland teneinde de betaling voor hem te verrichten. De Raad stelt vast dat het griffierecht niet binnen de aan opposant gestelde termijn is betaald en dat opposant in verzet niets heeft aangevoerd op basis waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond te worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri.