Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0853

Datum uitspraak2005-11-23
Datum gepubliceerd2006-02-02
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers130090
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheidsincident.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 130090 / HA ZA 05-1431 Datum vonnis: 23 november 2005 Vonnis in de zaak van de advocatenmaatschap ADVOCATENKANTOOR VAN LOTRINGEN, gevestigd en kantoorhoudende te Ede, eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, procureur mr. H.M.G. van Lotringen tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. H.A. Schenke De partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Van Lotringen en [gedaagde]. 1. Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en in het incident Na het uitbrengen van de dagvaarding, met vijf producties, zijn de volgende processtukken gewisseld: ? een conclusie van antwoord tevens exceptie van onbevoegdheid, aan de zijde van [gedaagde]; ? een conclusie van antwoord in het incident, aan de zijde van Van Lotringen. Ten slotte is bepaald dat in het incident vonnis wordt gewezen. 2. De vordering in de hoofdzaak 2.1 Van Lotringen vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot: 1. betaling van € 12.074,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2005 tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten van € 833,00, 2. betaling van de kosten van de procedure. 2.2 Van Lotringen heeft aangevoerd dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] van december 2002 tot en met februari 2005 diverse juridische werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. [gedaagde] heeft de door Van Lotringen aan haar in rekening gebrachte voorschotnota’s – over de periode december 2002 tot en met 11 juni 2004 – en vervolgnota’s – over de periode juni 2004 tot en met februari 2005 – voldaan. De door Van Lotringen op 11 juni 2004 verzonden factuur, ten bedrage van € 12.074,00, is door [gedaagde] niet betaald. Van Lotringen stelt dat [gedaagde] de verschuldigdheid van de declaratie heeft erkend en dat [gedaagde] met Van Lotringen is overeengekomen dat zij zou betalen wanneer haar financiën dat zouden toelaten. Hoewel [gedaagde] na de levering van de (voormalig echtelijke) woning op 2 mei 2005 over financiële middelen beschikt, is, ondanks diverse aanmaningen door Van Lotringen, betaling uitgebleven. Van Lotringen stelt dat onduidelijk is wat de bezwaren van [gedaagde] zijn tegen de de declaratie. Van Lotringen vordert, naast het bedrag van de factuur van 11 juni 2004 met rente, buitengerechtelijke kosten omdat zij zich sinds 21 februari 2005 voortdurend heeft moeten inspannen om betaling van [gedaagde] te verkrijgen. 3. Het incident 3.1 Voor alle weren vordert [gedaagde] bij incidentele conclusie dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vorderingen van Van Lotringen kennis te nemen. Daartoe voert [gedaagde] aan dat het geschil tussen haar en Van Lotringen (uitsluitend) betrekking heeft op de hoogte van de door Van Lotringen aan haar verzonden factuur van 7 oktober 2004 (bedoeld zal zijn de factuur van 11 juni 2004, rechtbank). De declaratie dient daarom te worden begroot door de Raad van Toezicht in het arrondissement Arnhem. [gedaagde] is van mening dat niet inzichtelijk is hoe de in het geding zijnde factuur is totstandgekomen. Zij betwist voorts dat tussen de partijen een betalingsafspraak is gemaakt en stelt dat zij Van Lotringen, onder meer in haar brief van 14 maart 2005, al heeft laten weten dat de declaraties dienden te worden aangepast tot een hoogte die in relatie stond met de kwaliteit van de geleverde diensten. Ook uit de na 14 maart 2005 tussen haar en haar advocaat gevoerde correspondentie blijkt dat [gedaagde] de hoogte van de declaratie betwistte, aldus [gedaagde]. 3.2 Van Lotringen voert gemotiveerd verweer in het incident. Zij stelt zich ten eerste op het standpunt dat [gedaagde] de declaratie heeft erkend. Voorts constateert Van Lotringen dat [gedaagde] niet alleen betoogt dat de in rekening gebrachte bedragen onjuist zijn, maar tevens dat de declaratie moet worden aangepast omdat de advocaat toerekenbaar tekort is gekomen. Nu daarmee sprake is van een ‘gemengde betwisting’ is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het geschil, aldus Van Lotringen. Voor zover [gedaagde] stelt dat de factuur van 11 juni 2004 niet inzichtelijk is, kan Van Lotringen op eenvoudige wijze alsnog inzicht verschaffen in de urenspecificaties. Van Lotringen acht een begrotingsprocedure daarvoor niet nodig. 4. De beoordeling van het incident 4.1 De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat een “verschil van salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend” in de zin van artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: de WTBZ) impliceert dat een geschil bestaat over de hoogte van het bedrag van de declaratie. Alleen in dat geval kunnen de artikelen 32 tot en met 40 van de WTBZ worden toegepast. Volgens geldende jurisprudentie is de WTBZ niet van toepassing indien het geschil niet de hoogte van het gedeclareerde bedrag tot onderwerp heeft maar er andere gronden worden aangevoerd waarom niet tot betaling wordt overgegaan. 4.2 [gedaagde] heeft bij conclusie een aantal gronden voor haar niet-betalen aangevoerd, waarbij zij onder meer verwijst naar de brief die zij op 14 maart 2005 aan Van Lotringen zond. Samengevat, zo volgt met name uit de genoemde brief, komen haar bezwaren op het volgende neer. Zij is (a) van mening dat haar belangen niet goed zijn behartigd door haar advocaat. Zij stelt onder meer dat haar partneralimentatie niet tijdig is geregeld, dat zij onjuist is geadviseerd en dat haar advocaat in de voor haar gevoerde kort geding procedure fouten heeft gemaakt. Ook stelt [gedaagde] dat de verstoorde verhouding tussen haar advocaat en die van de wederpartij debet is geweest aan het trager verlopen van de echtscheidingsprocedure. Daarnaast (b) is [gedaagde], zo blijkt uit haar brief, ontevreden over de administratieve afhandeling door haar advocaat. De factuur van 11 juni 2004 kwam als een ‘volslagen verrassing’ en de urenverantwoording was moeilijk controleerbaar omdat de declaratie een periode van anderhalf jaar besloeg. Daarbij was op de declaratie(s) niet gespecificeerd welk deel van het gefactureerde bedrag betrekking had op werkzaamheden verricht ten behoeve van de verkrijging van partneralimentatie voor [gedaagde], terwijl dit voor [gedaagde] van belang was in verband met mogelijk te verkrijgen belastingaftrek. 4.3 Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat [gedaagde] zich, ter onderbouwing van haar betalingsweigering, zowel beroept op verweren die niet uitsluitend betrekking hebben op de hoogte van de declaratie (a), als op verweren die daarop wel betrekking hebben (b). Dat tussen de partijen vervolgens een discussie is ontstaan, waarbij (al dan niet) betalingsafspraken zijn gemaakt, doet aan het bovenstaande niets af. 4.4 Nu [gedaagde] (ook) een verweer voert dat niet uitsluitend ziet op de redelijkheid van de hoogte van de declaratie, staat het Van Lotringen thans vrij om zich tot de burgerlijke rechter te wenden, zodat die allereerst – los van het geschil over de omvang van de declaratie – de door [gedaagde] gevoerde verweren kan beoordelen, ook indien die verweren op de hoogte van de declaratie nog een effect zouden kunnen hebben. Ook de stelling van Van Lotringen dat [gedaagde] heeft toegezegd te betalen, dient bij de burgerlijke rechter aan de orde te komen. 4.5 De incidentele vordering van [gedaagde] zal, gelet op het bovenstaande, worden afgewezen. De rechtbank zal zich bevoegd verklaren om van de vorderingen van Van Lotringen kennis te nemen. 4.6 De beslissing omtrent kosten in het incident zal worden aangehouden totdat in de hoofdzaak zal worden beslist. 5. In de hoofdzaak 5.1 Er bestaat aanleiding een comparitie van partijen te beleggen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of de partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen. Voor de comparitie zal twee uur worden uitgetrokken. 5.2 Aan de partijen wordt verzocht de stukken waarop zij tijdens de comparitie een beroep willen doen, uiterlijk twee weken tevoren in kopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe te zenden. Met name verzoekt de rechtbank Van Lotringen stukken (urenspecificaties) in het geding te brengen die inzicht verschaffen in de aard van de werkzaamheden die Van Lotringen voor [gedaagde] heeft verricht, in het bijzonder over de periode december 2002 tot en met juni 2004. 5.3 De rechtbank kan een mondeling tussenvonnis, bijvoorbeeld tot bewijsopdracht of deskundigenonderzoek, wijzen overeenkomstig artikel 232, tweede lid aanhef en onder a, Rv. Ter comparitie kan aan de orde komen wie de partijen eventueel als deskundige(n) benoemd willen zien. 5.4 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 6. De beslissing De rechtbank in het incident 1. verklaart zich bevoegd van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen, 2. houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, in de hoofdzaak 1. bepaalt dat de partijen, vergezeld van hun advocaten, voor de rechtbank (mr. M.J. Blaisse) zullen verschijnen in het Paleis van Justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 om inlichtingen over de zaak te geven en te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden, op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (op een donderdag), 2. verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2005 tot en met februari 2006, waarna dag en uur van de comparitie zal worden bepaald, 3. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen, 4. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd, 5. bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig zal zijn en dat Van Lotringen dan vertegenwoordigd zal zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen, 6. verzoekt de tijdige toezending van de stukken zoals onder 5.2 bedoeld, 7. houdt iedere verdere beslissing aan, Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Blaisse en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2005. de griffier de rechter