Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV0879

Datum uitspraak2006-01-18
Datum gepubliceerd2006-02-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/03400
Statusgepubliceerd


Indicatie

Navorderingsaanslag ter zake van ontvangen afkoopsom huurovereenkomst terecht opgelegd. Getuigenaanbod gepasseerd. Geen pleitbaar standpunt. Persoonlijke omstandigheden en una-viabeginsel leiden niet tot matiging of vervallen vergrijpboete. Vermindering boete in verband met overschrijding redelijke termijn.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op de beroepen van de besloten vennootschap X BV te Z, belanghebbende, tegen twee uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Beroep 04/00880 1.1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 8 maart 2004, ingediend door A (A Advocaten - Belastingadviseurs) te Q (hierna: gemachtigde) als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van deze gemachtigde van 14 mei 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 februari 2004, betreffende de met dagtekening 25 oktober 2003 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. 1.1.2. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van f 1.530.546. De gelijktijdig opgelegde vergrijpboete bedraagt f 267.844, dat is 50% van de nagevorderde belasting. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het tegen de navorderingsaanslag ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 1.1.3. Het beroep strekt, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en van de beschikking vergrijpboete. 1.1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 1.1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden. 1.1.6. Op 22 februari 2005 heeft de inspecteur het Hof een faxbericht gezonden. Beroep 04/03400 1.2.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 augustus 2004, ingediend door gemachtigde en aangevuld bij brief van 22 september 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 augustus 2004, betreffende de vergrijpboete die bij beschikking tegelijk met de in 1.1. vermelde navorderingsaanslag is opgelegd. 1.2.2. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de vergrijpboete afgewezen. Tevens heeft hij belanghebbende meegedeeld geen aanleiding te hebben de in 1.1.2. vermelde uitspraak op bezwaar te herroepen. 1.2.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de opgelegde vergrijpboete. 1.2.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Beide beroepen 1.3. De beroepen zijn behandeld ter zitting van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 2 maart 2005. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.4. De derde enkelvoudige kamer heeft de behandeling van de beroepen verwezen naar de derde meervoudige kamer van dit Hof. 1.5. De beroepen zijn behandeld ter zitting van de derde meervoudige belastingkamer van dit Hof van 13 april 2005. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.6. Bij brief van 13 april 2005 heeft gemachtigde, overeenkomstig een ter zitting gemaakte afspraak een stuk ingezonden. De inspecteur heeft hierop bij brief van 27 april 2005 gereageerd. Partijen hebben ter zitting reeds aangegeven af te zien van een derde mondelinge behandeling. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is opgericht in 1988 en drijft sinds medio 1996, onder haar huidige naam, een onderneming die zich bezig houdt met de import en export, alsmede de klein- en groothandel in woningartikelen en luxe producten. Mevrouw X (hierna: X) houdt - na de uitkoop van een mede-aandeelhouder in 1998 - alle aandelen in belanghebbende en is directeur van belanghebbende. 2.2. Op 28 augustus 1996 is namens belanghebbende een "Opgaaf gegevens startende ondernemers" ingediend bij de Belastingdienst Ondernemingen Amsterdam. Als datum waarop de eerste werknemer in dienst komt, is vermeld: 20 juni 1996. Als aantal werknemers is vermeld: 1. Als datum waarop de activiteiten zijn gestart is vermeld: 22 juli 1996. Als adres van de onderneming is vermeld a-straat 1 te P; dit betreft een winkelruimte in het project “winkelcentrum Z” te P (hierna: de winkelruimte). 2.3. De winkelruimte werd verhuurd door Y B.V. (hierna: de verhuurder). Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 21 december 1995 aan X waarin een offerte is opgenomen waarin de huur van de winkelruimte wordt aangeboden. De offerte bevat de volgende clausules: “Huurcontract: ondertekening van de huurovereenkomst en de B.T.W.-optieverklaring, (…), zal plaatsvinden zodra de definitieve opleveringsdatum van het gehuurde vaststaat.” en “in verband met concurrentie overweging en het gezond houden van deze branche ” X “ in de Z is deze contract onder voorbehoud getekend; dat er in de “ Z “ geen andere soortgelijke winkel c.q. concern artikelen/ produkten verkopen die direct of indirect uit India zijn geimporteerd.” De offerte is voor akkoord getekend door X. 2.4. Tot de gedingstukken behoort geen getekende huurovereenkomst. 2.5. In een op 25 augustus / 1 september 1998 tussen belanghebbende en verhuurder gesloten “huurbeëindigingsovereenkomst” is onder meer het volgende opgenomen: “De ondergetekenden: [Verhuurder] en [Belanghebbende] In aanmerking nemende dat: -partijen met ingang van 1 augustus 1996 een huurovereenkomst met betrekking tot [de winkelruimte] zijn aangegaan; -partijen deze overeenkomst in onderling overleg voortijdig wensen te beëindigen; (...) zijn partijen overeengekomen als volgt: (…) Verhuurder zal na ondertekening door huurder van deze ontbindingsovereenkomst ter finale kwijting aan huurder een afkoopsom voldoen ad f 1.750.000,00 te vermeerderen met BTW.” De overeenkomst is getekend namens verhuurder en namens belanghebbende door X. 2.6. Op 24 augustus factureert belanghebbende aan verhuurder ter zake van de huurbeëindiging f 2.056.250,00, dat is het bedrag van de afkoopsom inclusief BTW. Op of omstreeks 2 september 1998 heeft verhuurder dit bedrag gestort op de bankrekening van belanghebbende. 2.7. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan voor het belastingjaar 1998. De inspecteur heeft een zogenoemde ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 15.000. 2.8. Bij brief van 28 juni 2002 heeft de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd. De boekhouding van belanghebbende is op 16 juli 2002 aan de controle-ambtenaar overhandigd. 2.9. Bij brief van 1 augustus 2003 is alsnog een aangiftebiljet ingeleverd. De aangifte is opgesteld door C Administraties en is ondertekend door X. Het biljet vermeldt een belastbaar bedrag ad f 1.530.546; de afkoopsom ad f 1.750.000 (hierna: de afkoopsom) is in de resultatenrekening verantwoord onder “Diverse baten en lasten” en is in de aangifte opgenomen onder de post "Buitengewone baten". 2.10. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag conform de nagekomen aangifte opgelegd naar een belastbaar bedrag ad f 1.530.546. 2.11. Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd ad f 267.844, dat is 50% van het nagevorderde belastingbedrag. 2.12. Gemachtigde heeft bij brief van 27 oktober 2003 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en heeft daarbij verzocht uitstel voor de motivering te verlenen tot 8 december 2003. Bij brief van 7 januari 2004 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht haar bezwaar te motiveren. Daarbij heeft hij een termijn gesteld tot 27 januari 2004 en heeft hij gemachtigde gewezen op een mogelijke niet-ontvankelijkheidverklaring indien het bezwaar niet wordt gemotiveerd. Op 26 januari 2004 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de gemachtigde en een medewerker van de belastingdienst. 2.13. Bij de in het beroep kenmerk 04/00880 bestreden uitspraak van 5 februari 2004 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende van 27 oktober 2003, voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag, niet-ontvankelijk verklaard. 2.14. Bij de in het beroep kenmerk 04/03400 bestreden uitspraak van 12 augustus 2004 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende van 27 oktober 2003, voor zover gericht tegen de beschikking vergrijpboete, afgewezen. 2.15. Tot de gedingstukken behoort de volgende verklaring van de huisarts: “betreft X, geb. ......19.., geslacht V [adres en telefoonnummer] AMSTERDAM, 27.08.2003 Bij deze verklaar ik, dat mevrouw X erstige relatieproblemen heeft gehad gedurende de periode van april 1998 t/m halverwege 2002. Zij was in deze tijd niet in staat haar zaken naar behoren te behartigen. Sinds begin van dit jaar heeft zij alles weer in de hand en kan zij haar financiele verplichtingen nakomen.” 2.16. In belanghebbendes pleitnota voor de zitting van 13 april 2005 is (op bladzijde 6) onder meer opgenomen dat “de medewerker van [de verhuurder], de heer D, (…) kan verklaren dat hij met mevrouw X als eigenaar van een eenmanszaak, heeft gesproken en haar het voorstel heeft gedaan de beëindigingsvergoeding in te brengen in de besloten vennootschap, waarna binnen de besloten vennootschap een vervangingsreserve gevormd kan worden.” 2.17. Tegen belanghebbende en tegen X is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door de FIOD. Uiteindelijk is alleen X gedagvaard. 3. Geschil In geschil is of: - de inspecteur het bezwaar van belanghebbende, voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard; - de in 2.6. en 2.9. vermelde afkoopsom tot de belastbare winst van belanghebbende behoort; en - de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken en de aangehechte processen-verbaal van de zittingen van 2 maart 2005 en 13 april 2005. 5. Beoordeling van het geschil Beroep 04/00880 Bezwaar tegen de navorderingsaanslag ontvankelijk? 5.1.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard. Zij stelt onder meer dat op 26 januari 2004 nader uitstel is verleend voor het motiveren van het bezwaar. 5.1.2. De inspecteur bestrijdt dit. Hij stelt dat tijdens het telefoongesprek van 26 januari 2004 (zie 2.12.) geen nader uitstel is verleend omdat de desbetreffende medewerker daartoe niet bevoegd was. 5.1.3. Vaststaat dat op de dag voor het verstrijken van de door de inspecteur voor het alsnog motiveren van het ingediende bezwaar tussen belanghebbende en de inspecteur is getelefoneerd over de navorderingsaanslag. De inhoud van het telefoongesprek is niet vastgelegd en het is het Hof niet duidelijk geworden wat precies is besproken. Deze onduidelijkheid is naar het oordeel van het Hof mede toe te rekenen aan de inspecteur. In zijn conclusie van dupliek en ter zitting van 2 maart 2005 heeft de inspecteur erkend na ontvangst van het bezwaar niet te hebben gehandeld in overeenstemming met de artikelen 6.1.1 en 6.1.6 van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (zie 2.12.). In verband met het vorenstaande oordeelt het Hof dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar. Afkoopsom huurovereenkomst bij belanghebbende belast? 5.2.1. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de afkoopsom niet bij haar maar bij X in aanmerking moet worden genomen. Zij voert daartoe aan dat de huurovereenkomst door X voor een periode van 10 jaren is aangegaan, en dat deze nimmer is overgenomen, te naam gesteld of voortgezet door belanghebbende. Het huurrecht maakte deel uit van het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak van X. De omstandigheid dat X een aantal jaren geen winst uit onderneming heeft aangegeven heeft niet tot gevolg dat zij geen ondernemer meer was. Hierbij is van belang dat ter zake van de eenmanszaak nimmer een stakingsbalans is gemaakt of anderszins een staking zichtbaar is gemaakt. Het vorderingsrecht op de huurbeëindigingsvergoeding is in 1998 ingebracht in belanghebbende. Dat is een informele kapitaalstorting door X. De waarde van die inbreng kan gesteld worden op het bedrag van de afkoopsom. Belanghebbende stelt voorts dat de inspecteur wederrechtelijk na het instellen van het onderhavige beroep een derdenonderzoek heeft ingesteld en verzoekt het Hof informatie die de inspecteur tijdens dit onderzoek heeft vergaard buiten aanmerking te laten. 5.2.2. De inspecteur stelt onder meer dat de afkoopsom contractueel aan belanghebbende toekomt en ook aan haar is betaald en dat belanghebbende in de huurbeëindigingsovereenkomst ook als huurder is aangeduid. Voorts wijst hij erop dat belanghebbende op 28 augustus 1996 aan de inspecteur een zogenoemde “Opgaaf gegevens startende ondernemers” heeft toegezonden waarin belanghebbende verklaart dat op 20 juni 1996 de eerste werknemer bij haar in dienst gekomen is en dat haar onderneming, gevestigd in de winkelruimte, op 22 juli 1996 van start is gegaan. De inspecteur heeft ontkend dat een derdenonderzoek als door belanghebbende gesteld heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat hij de factuur die bij de pleitnota is gevoegd, met toestemming van de Officier van Justitie heeft ontvangen van de FIOD, die deze heeft verkregen bij een derdenonderzoek in het kader van de strafrechtelijke vervolging tegen belanghebbende. 5.2.3. Belanghebbende heeft geen door X getekende huurovereenkomst geproduceerd, noch op andere wijze aannemelijk gemaakt dat X de huurder was van de winkelruimte. In de huurbeëindigingsovereenkomst (zie 2.5.) wordt belanghebbende als huurder genoemd en is overeengekomen dat zij de afkoopsom zal ontvangen. Vervolgens heeft verhuurder het bedrag van de afkoopsom aan verhuurder gefactureerd en is het bedrag op haar rekening gestort. Op grond van deze omstandigheden acht het Hof bewezen dat de afkoopsom belanghebbende rechtstreeks toekomt en heeft de inspecteur de afkoopsom terecht tot het belastbare bedrag gerekend. 5.2.4. Voormeld oordeel dat de afkoopsom rechtstreeks toekomt aan belanghebbende houdt tevens een verwerping in van haar standpunt dat de het door haar ter zake van de beëindiging van de huurovereenkomst ontvangen bedrag moet worden aangemerkt als een informele kapitaalstorting. 5.2.5. Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat informatie die de inspecteur tijdens het in 5.2.1. en 5.2.2. vermelde derdenonderzoek heeft vergaard buiten aanmerking moet worden gelaten reeds omdat – wat er van deze stelling ook zij – belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur de stukken op grond waarvan het Hof heeft geoordeeld dat de afkoopsom belast is, heeft verkregen tijdens een - in de ogen van belanghebbende - wederrechtelijk ingestelde derdenonderzoek. 5.2.6. Het Hof passeert het voorwaardelijke getuigenaanbod dat belanghebbende tijdens de zitting van 13 april 2005 heeft gedaan (zie 2.16.) omdat hetgeen belanghebbende wil bewijzen gelet op de hardheid van de schriftelijke bewijsstukken (zie met name 2.5.) in redelijkheid niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het Hof overweegt hierbij dat het bewijsaanbod zonder nadere concretisering - die is uitgebleven - slechts betrekking heeft op een bij D bestaande indruk omtrent de hoedanigheid waarin X handelde en dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat bij D daadwerkelijk die indruk heeft bestaan, en dat hij daarop het in het bewijsaanbod beschreven advies heeft gebaseerd, dat enkele feit geen afbreuk doet aan de werkelijkheid zoals die gestalte heeft gekregen in de schriftelijke vastlegging. Daarbij is nog in het bijzonder van belang dat de verhuurder de huurbeëindigingsvergoeding niet heeft vormgegeven zoals beschreven in het bewijsaanbod en dat ook de administratieve verwerking van het ontvangen bedrag geenszins daarmee in overeenstemming is. Voor enigerlei twijfel aan de authenticiteit van de desbetreffende stukken ziet het Hof geen reden. Vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd? 5.3.1. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd. De inspecteur heeft geen argumenten gegeven waaruit (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende blijkt en welk feit er toe strekt dat te weinig belasting is geheven. Dat niet eerder aangifte is gedaan is te wijten aan de privé-omstandigheden van X. Belanghebbende verwijst daarbij naar de verklaring van de huisarts (zie 2.15.). Belanghebbende heeft voorts het standpunt ingenomen dat het una-viabeginsel aan het opleggen van de vergrijpboete in de weg staat. In dat verband heeft zij de in 2.17. vermelde dagvaarding van X overgelegd. Haar stelling dat sprake is van een vrijwillige verbetering, heeft belanghebbende ter zitting van 13 april 2005 ingetrokken. 5.3.2. De inspecteur stelt dat hij de vergrijpboete heeft opgelegd omdat belanghebbende, ook na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte voor 1998 heeft gedaan, terwijl zij zich ervan bewust moet zijn geweest dat zij een aanzienlijke afkoopsom had ontvangen die tot het belastbare bedrag behoorde. Naar zijn mening moet zij er zich van bewust zijn geweest dat er te weinig belasting was geheven. De persoonlijke omstandigheden van X zijn geen reden de boete te laten vervallen of te matigen, omdat X kennelijk wel in staat is geweest het proces van huurbeëindiging succesvol te laten verlopen. 5.3.3. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het una-viabeginsel overweegt het Hof dat de inspecteur de vergrijpboete heeft opgelegd bij beschikking van 25 oktober 2003 op welke datum, zoals uit de dagvaarding van 29 maart 2005 (zie 2.17.) blijkt, het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen X nog geen aanvang had genomen en dat gesteld noch gebleken is dat het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) of artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond daarvan oordeelt het Hof dat van een schending van artikel 67o van de AWR geen sprake is. 5.3.4. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar geen aangifte gedaan. Eerst nadat de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende had aangekondigd en de boekhouding van belanghebbende aan de controle-ambtenaar was overhandigd heeft belanghebbende bij brief een aangiftebiljet ingeleverd waarin de afkoopsom tot het belastbare bedrag werd gerekend (zie 2.7. tot en met 2.9.). Het Hof oordeelt dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet, omdat belanghebbende door - via haar directeur X - te handelen zoals zij heeft gedaan welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door haar handelen te weinig belasting zou worden betaald. De inspecteur heeft de boete op grond van artikel 67d, eerste lid, van de AWR kunnen opleggen. Het Hof acht het door belanghebbende nader ingenomen standpunt dat de afkoopsom niet tot haar belastbare winst behoort niet pleitbaar. Met het verslag van het boekenonderzoek en de brief van 11 september 2003, waarin onder meer een kennisgeving in de zin van artikel 67k van de AWR is opgenomen, is de vergrijpboete voldoende gemotiveerd. Het Hof acht de opgelegde vergrijpboete ad f 267.844 passend en geboden. De privé-omstandigheden van X zijn geen reden de boete te laten vervallen of te matigen. 5.3.5. De kennisgeving van de inspecteur als bedoeld in artikel 67k, eerste lid, van de AWR dateert van 11 september 2003. Deze uitspraak is niet gedaan binnen twee jaren na dat tijdstip. In verband daarmee vermindert het Hof, overeenkomstig de in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37 984, BNB 2005/337, gegeven regels, de vergrijpboete. Een vermindering van de vergrijpboete met 10% tot f 241.059 acht het Hof, gelet op alle in het voormelde arrest genoemde beoordelingsfactoren, in dit geval passend. Beroep 04/03400 5.4.1. Het beroep, kenmerk 04/00880, is, gezien de inhoud daarvan en gelet op de artikelen 26a juncto 24a, tweede lid van de AWR (tekst 2004), gericht tegen zowel de navorderingsaanslag als de vergrijpboete. Hangende deze procedure heeft de inspecteur op 12 augustus 2004 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende voorzover het is gericht tegen de vergrijpboete (zie 2.14.). Gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb was het instellen van beroep tegen deze uitspraak niet nodig en is het daarom niet-ontvankelijk. 6. Proceskosten Beroep 04/00880 6.1. Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) stelt het Hof deze kosten als volgt vast: 3 (beroepschrift, repliek en twee zittingen) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) = € 1.449. Beroep 04/03400 6.2. In de omstandigheid dat inspecteur de in 5.4.1. vermelde uitspraak op bezwaar, ondanks het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft voorzien van een rechtsmiddelverwijzing acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Op grond van het Besluit stelt het Hof deze kosten als volgt vast: 2,5 (beroepschrift en twee zittingen) x 0,25 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) = € 201,25. Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat deze zaak voor de toepassing van het Besluit als een met het beroep 04/00880 samenhangende zaak is aan te merken. Op de hiervoor vermelde gronden ziet het Hof tevens aanleiding de Staat te gelasten het betaalde griffierecht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden. 7. Beslissing Beroep 04/00880 Het Hof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de bestreden uitspraak, - handhaaft de navorderingsaanslag, - vermindert de vergrijpboete tot f 241.059, - veroordeelt de inspecteur in de kosten van het beroep van belanghebbende tot een beloop van € 1.449 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag dient te voldoen, en - gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden. Beroep 04/03400 Het Hof: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk, - veroordeelt de inspecteur in de kosten van het beroep van belanghebbende tot een beloop van € 201,25 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag dient te voldoen, en - gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 18 januari 2006 door mrs. J.P.F. Slijpen, J. den Boer en J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.