Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1000

Datum uitspraak2005-11-23
Datum gepubliceerd2006-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersVI 12-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De ernst van de misdragingen rechtvaardigt, dat de vervroegde invrijheidstelling geheel achterwege blijft. Daarbij is de duur van de door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 9 juni 2005 opgelegde straf tevens in aanmerking genomen.


Uitspraak

VI-nummer: 12-05 Uitspraak: 23 november 2005 Gerechtshof te Arnhem Kamer als bedoeld in artikel 67 van de wet op de rechterlijke organisatie. Het hof heeft te beslissen op de op 21 september 2005 ingekomen vordering van de officier van justitie te Rotterdam van 19 september 2005, strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling van: [VEROORDEELDE], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] thans gedetineerd in [verblijfplaats] Het hof heeft ter openbare terechtzitting van 9 november 2005 gehoord de raadsman van veroordeelde, mr P.J. de Bruin, advocaat te Rotterdam, alsmede de advocaat-generaal bij dit hof, die heeft geconcludeerd de vordering van de officier van justitie strekkende tot het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling toe te wijzen. Veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting aanwezig te zijn. Overwegingen De vordering strekt ertoe dat de vervroegde invrijheidstelling met betrekking tot de bij vonnis van 1 april 2005 van de rechtbank te Rotterdam opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren (drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk), met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, achterwege zal blijven. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zeer ernstig heeft misdragen, zoals bedoeld in artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het hof hierover het volgende gebleken. Veroordeelde is op 18 augustus 2005 aangehouden en vervolgens in verzekering gesteld. Hij zou op 18 augustus 2005 met gebruik van geweld hebben geprobeerd de tas van een vrouw weg te nemen. Tegenover de politie heeft veroordeelde bekend dit strafbare feit te hebben gepleegd. Het hof is van oordeel dat voornoemd feit, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, een zeer ernstige misdraging vormt in de zin van artikel 15a, eerste lid aanhef en sub c van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft in raadkamer verzocht om aanhouding van de zaak. In de lopende strafzaak is gelast dat veroordeelde psychiatrisch onderzocht dient te worden. Het is volgens hem de vraag of veroordeelde geheel verantwoordelijk kan worden gesteld voor het nieuwe strafbare feit. Daarnaast is in deze strafzaak een vordering gedaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf, welke op 1 april 2005 door de rechtbank Rotterdam is opgelegd. De raadsman heeft verzocht om aanhouding, teneinde de uitkomst van het psychiatrisch onderzoek en de vordering tot tenuitvoerlegging af te wachten. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2005 volgt dat betrokkene onderzocht is door psychiater Blansjaar en psycholoog Van der Weele. De psychiater en psycholoog concluderen tot een lichte mate van vermindering van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Dat veroordeelde thans in de lopende strafzaak volledig ontoerekeningsvatbaar zal worden verklaard, acht het hof hoogst onwaarschijnlijk. Mede gelet op het feit dat veroordeelde het feit tegenover de politie bekend heeft, wordt het verzoek tot aanhouding afgewezen. Wel ziet het hof in de omstandigheid dat thans de uitkomst van de strafzaak en de daarbij gedane vordering tot tenuitvoerlegging nog niet bekend is, aanleiding om tot matiging van de duur van het achterwege laten van de vervroegde invrijheidstelling over te gaan. Het hof zal de vordering van de officier van justitie deels toewijzen, als na te melden. Bij het vaststellen van de duur van het achterwege blijven van de vervroegde invrijheidstelling heeft het hof tevens de omstandigheid in aanmerking genomen dat veroordeelde zich vrij kort na de aanvang van de tenuitvoerlegging tijdens het penitentiair programma ernstig heeft misdragen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting. Toegepaste wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 15a, 15b en 15c van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING: Het hof: Wijst gedeeltelijk toe de vordering van de officier van justitie te Rotterdam en bepaalt, dat de vervroegde invrijheidstelling van veroordeelde achterwege zal worden gelaten voor een deel van vier (4) maanden. Aldus gewezen door: mr P.C. Vegter, voorzitter mrs J.W.P. Verheugt en M.M. van Ditzhuijzen, raadsheren in tegenwoordigheid van mr N.M.H. van Ek, griffier en op 23 november 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr M.M. van Ditzhuijzen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.