Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1120

Datum uitspraak2005-09-27
Datum gepubliceerd2006-02-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK05/0167
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beklag ex art 12 Sv afgewezen. Het hof is van oordeel dat de strijd tussen aanhangers van de reguliere geneeskunst enerzijds en die van de homeopathie anderzijds niet in het kader van een strafzaak dient te worden beslecht. Het hof stelt vast dat beklaagde in casu zorgvuldig heeft gehandeld door patiënt te verwijzen naar de GGD voor advies over de reguliere geneesmiddelen tegen malaria en patiënt te wijzen op de risico's die verbonden waren aan het gebruik van homeopathische middelen en patiënt niet afgehouden heeft van de reguliere geneeskunst.


Uitspraak

K04/0167 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 september 2005 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [klager], arts in zijn hoedanigheid van [functie] voor de Gezondheidszorg voor Noord-Brabant en Limburg, zetelende te 's-Hertogenbosch, hierna te noemen: klager, in raadkamer bijgestaan door mr. E.L. Lodeweges-Hulscher, inspecteur/juriste bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg te Zwolle, over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van: [beklaagde], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: beklaagde, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, wegens het zonder noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken c.q. overtreding van artikel 96 van de Wet voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) c.q. overtreding van artikel 3, vierde lid of artikel 1 van de Wet op de Geneesmiddelen Voorziening dan wel mishandeling. De feitelijke gang van zaken. Naar aanleiding van een melding d.d. 11 februari 2002 van [betrokkene], arts, praktijkhouder te Zaandam, over een geval van malaria bij een [patiënt], wonende te [woonplaats], heeft klager, na de desbetreffende melding onderzocht te hebben, op 24 februari 2003 bij de officier van justitie het verzoek gedaan om een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen in verband met het vermoeden dat door beklaagde buiten noodzaak schade aan de gezondheid van genoemde [patiënt] is toegebracht c.q. beklaagde zich jegens genoemde [patiënt] schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Op 13 maart 2003 is door E.W.M. Stokman, officier van justitie, aan klager bericht dat hij vooralsnog geen aanleiding ziet om een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen aangezien relevante documenten - zoals de verklaring c.q. eventuele aangifte van [patiënt], de reactie van beklaagde daarop - ontbreken terwijl daarnaast de feitelijke gevolgen en/of risico's van het vermeende onjuiste medisch handelen onvoldoende uit de verf komen. Beschikking inzake K04/0167 -2- Vervolgens is in reactie op een brief van klager d.d. 20 maart 2003, door officier van justitie Stokman voornoemd bij schrijven van 29 april 2003 aangegeven dat de onderhavige discussie niet in het strafrecht thuis hoort. In zijn brief van 8 september 2003 aan klager stelt officier van justitie Stokman in vervolg op de eerdere correspondentie een aantal vragen, waarop klager bij schrijven van 10 oktober 2003 heeft gereageerd. Op 11 november 2003 heeft de officier van justitie alsnog tegen verdachte (in casu: beklaagde) een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd. De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het gerechtelijk vooronderzoek geopend en in het kader daarvan verdachte (in casu: beklaagde) en de getuige [patiënt] gehoord. Bij schrijven van 15 maart 2004 deelt officier van justitie Stokman klager mede op basis van vorenbedoelde verhoren tot de conclusie te zijn gekomen dat strafrechtelijke vervolging niet opportuun is. Hierop heeft klager op 14 juni 2004 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 15 juni 2004, met het verzoek de vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 20 januari 2005 het hof geraden het beklag af te wijzen. Op 15 maart 2005 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. Ter zitting in raadkamer is de behandeling van het klaagschrift geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen naar de verjaring van de overtreding van artikel 96, eerste lid, van de Wet BIG en klager in de gelegenheid te stellen de bijlagen van het advies van de advocaat-generaal te bestuderen. De advocaat-generaal heeft op 9 mei 2005 aan het hof bericht dat de overtreding van artikel 96, eerste lid, van de Wet BIG niet is verjaard nu het vorderen van het gerechtelijk vooronderzoek op 13 november 2001 (het hof begrijpt: 11 november 2003), de verjaring heeft gestuit. Op 7 juni 2005 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk advies. Bij tussenbeschikking van 5 juli 2005 heeft het hof bepaald dat beklaagde ingevolge artikel 12e van het Wetboek van Strafvordering zal worden opgeroepen om te worden gehoord over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust. Beklaagde is opgeroepen om op 30 augustus 2005 in raadkamer te verschijnen en is op die datum in aanwezigheid van haar advocaat door het hof gehoord. De advocaat-generaal heeft andermaal verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Beschikking inzake K04/0167 -3- De beoordeling. Het hof heeft in de tussenbeschikking van 5 juli 2005 vastgesteld dat klager, in zijn hoedanigheid van [functie] voor de Gezondheidszorg, gelet op de doelstellingen van de Gezondheidswet en de belangen die de Inspectie voor de Gezondheidszorg, van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, dient te behartigen, belanghebbende is in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, zodat klager in zijn beklag kan worden ontvangen. Klager stelt in zijn klaagschrift dat beklaagde zich jegens [patiënt] (hierna: [patiënt]) schuldig heeft gemaakt aan het zonder noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken als bedoeld in artikel 96 van de Wet voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg (hierna: Wet BIG), het afleveren van een niet-geregistreerd geneesmiddel als bedoeld in artikel 3, vierde lid juncto artikel 1 van de Wet op de Geneesmiddelen Voorziening, dan wel mishandeling. Klager heeft in raadkamer de klacht beperkt tot het niet vervolgen terzake van overtreding van artikel 96 van de Wet BIG. Beklaagde ontkent ten stelligste zich te hebben schuldig gemaakt aan het zonder noodzaak veroorzaken van schade of van een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van [patiënt] en stelt dat, toen zij [patiënt] adviseerde om advies in te winnen bij de GGD, [patiënt] te kennen gaf dat hij al contact had gehad met de GGD maar dat hij de door de GGD opgegeven middelen niet wilde gebruiken in verband met de bijwerkingen, met name het risico van een depressie. Beklaagde stelt naar aanleiding van de onderhavige zaak haar methode te hebben herzien, in die zin dat zij een uitgebreidere profylaxe is gaan geven. Beklaagde stelt dat geen enkele methode - regulier noch homeopathisch - 100% garantie biedt tegen malaria. Voorzover de klacht ziet op het niet vervolgen van beklaagde wegens overtreding van aritkel 3, vierde lid, of artikel 1 van de Wet op de Geneesmiddelen, dan wel mishandeling: Nu klager in raadkamer te kennen heeft gegeven zijn klacht te beperken tot het niet vervolgen terzake van overtreding van artikel 96 van de Wet BIG, heeft klager geen belang meer bij de vervolging van beklaagde wegens overtreding van genoemde artikelen van de Wet op de Geneesmiddelen c.q. mishandeling. Klager dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Het hof zal het beklag op die grond afwijzen. Beschikking inzake K04/0167 -4- Voorzover het beklag ziet op het niet vervolgen van beklaagde wegens het zonder noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken c.q. overtreding van artikel 96 van de Wet BIG: Het hof stelt voorop dat in Nederland de keuze van een patiënt voor een alternatieve geneeswijze, zoals in casu homeopathie, door de wetgever is geaccepteerd en wordt gerespecteerd, hetwelk betekent dat een patiënt het recht toekomt om zelfstandig een keuze te maken ten aanzien van de middelen die hij wenst te gebruiken om besmetting met een ziekte als malaria te voorkomen. Het hof is van oordeel dat de strijd tussen aanhangers van de reguliere geneeskunst enerzijds en die van de homeopathie anderzijds niet in het kader van een strafzaak dient te worden beslecht. Het hof stelt vast dat beklaagde in casu zorgvuldig heeft gehandeld door [patiënt] te verwijzen naar de GGD voor advies over de reguliere geneesmiddelen tegen malaria en [patiënt] te wijzen op de risico's die verbonden waren aan het gebruik van homeopathische middelen - namelijk dat deze geen 100% bescherming tegen malaria bieden, ook niet in combinatie met andere beschermingsmiddelen en -methoden zoals het gebruik van DEET en een klamboe - en [patiënt] niet afgehouden heeft van de reguliere geneeskunst. Uit de stukken blijkt voorts dat [patiënt] zelf goed op de hoogte was van de gebruikelijke, reguliere middelen tegen malaria maar dat hij een bewuste keuze heeft gemaakt ten aanzien van de middelen die hij wilde gebruiken. Het hof acht, gelet op de afgelegde verklaringen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren. Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen. Beschikking inzake K04/0167 -5- De beslissing. Voorzover de klacht ziet op het niet vervolgen van beklaagde wegens overtreding van artikel 3, vierde lid of artikel 1 van de Wet op de Geneesmiddelen, dan wel mishandeling: Het hof verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag en wijst op die grond het beklag af. Voorzover het beklag ziet op het niet vervolgen van beklaagde wegens het zonder noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken c.q. overtreding van artikel 96 van de Wet BIG: Het hof wijst het beklag af. Aldus gegeven door mr. Stevens, als voorzitter, mrs. Gründemann en Gelderman, als raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. Tappenbeck, als griffier. op 27 september 2005.