Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1142

Datum uitspraak2006-02-07
Datum gepubliceerd2006-02-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 04/2029 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

In Duitse taal gesteld bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de door verweerder voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk geachte vertaling van het bezwaarschrift niet is geleverd, ook niet nadat eiser in de gelegenheid was gesteld dat verzuim vóór 4 november 2004 te herstellen. De aard, inhoud en strekking van zowel de aanvraag als het bezwaarschrift nopen vooralsnog niet tot de conclusie dat verweerder zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt heeft gesteld, dat een Nederlandse vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. Zonder eiser hieromtrent te horen is dat standpunt in ieder geval prematuur. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het Duits dat eiser bezigt zeker geen hoog wetenschappelijk gehalte heeft. Het is dan ook moeilijk voorstelbaar dat verweerder enkel vanwege het ontbreken van een Nederlandse vertaling van het Duitse bezwaarschrift van eiser niet zou weten waar het in de kern genomen om draait, zelfs wanneer juist zou zijn wat verweerder beweert, namelijk dat binnen de verantwoordelijke vaksector, de bezwaarschriftencommissie én het verantwoordelijk bestuursorgaan diverse personen de Duitse taal in geschrift onvoldoende machtig zijn. De vrees van verweerder dat daardoor een goede voorbereiding van de besluitvorming en een zorgvuldige afweging van belangen in het gedrang komt, deelt de rechtbank dan ook niet. Bovendien zou de rechtbank het al bijna een feit van algemene bekendheid durven noemen, dat voor een niet onaanzienlijk aantal inwoners van Kerkrade het Duits en niet het Nederlands de moedertaal is. Dat dan juist in die gemeente zo zwaar wordt getild aan een Nederlandse vertaling van een in eenvoudig Duits gesteld bezwaarschrift acht de rechtbank slechts verklaarbaar vanuit de aard van de zaak als principekwestie.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Bestuursrecht Procedurenummer: AWB 04 / 2029 WWB Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam eiser], wonende te Kerkrade, eiser, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Kerkrade, gevestigd te Kerkrade, verweerder. Datum bestreden besluit: 23 november 2004 Kenmerk: mp/tl 04U0017181 Behandeling ter zitting: 4 januari 2006 1. Ontstaan en loop van het geding Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 23 november 2004 heeft verweerder een door eiser ingediend bezwaarschrift van 10 oktober 2004 tegen een door verweerder genomen besluit van 28 september 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Op daartoe bij brief van 1 december 2004 aangevoerde gronden heeft eiser tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan eiser gezonden. De inhoud van deze stukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Bij uitspraak van deze rechtbank van 9 februari 2005 is dat beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gegrond verklaard. Op daartoe bij brief van 9 maart 2005 aangevoerde gronden is tegen deze uitspraak door verweerder een verzetschrift ingediend. Bij uitspraak van 13 juli 2005 is het verzet gegrond verklaard en is bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van deze rechtbank op 4 januari 2006, waar eiser niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.F.G.L. Fleuren, ambtenaar van de gemeente Kerkrade. 2. Overwegingen Eiser heeft op 21 augustus 2004 bij verweerder een aanvraag ingediend tot toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van de aanslag gemeentelijke belastingen over het jaar 2004 (aanslagnummer 779264). Bij primair besluit van 28 september 2004 heeft verweerder de aanvraag, voor zover deze strekt tot toekenning van bijzondere bijstand, afgewezen omdat niet is gebleken dat het gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Het daartegen gerichte bezwaarschrift van eiser, dat in de Duitse taal is gesteld, is door verweerder bij het thans bestreden besluit van 23 november 2004 op grond van artikel 6:5, derde lid, juncto artikel 6:6 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, kort gezegd, omdat de door verweerder voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk geachte vertaling van het bezwaarschrift niet is geleverd, ook niet nadat eiser in de gelegenheid was gesteld dat verzuim vóór 4 november 2004 te herstellen. Bij brief van 1 december 2004, in de Duitse taal gesteld, heeft eiser beroep tegen laatstgenoemd besluit ingesteld. Eiser voert, kort samengevat, aan dat van hem niet verlangd kan worden een vertaling van het bezwaarschrift te bekostigen en dat juist in de gemeente Kerkrade veel mensen de Duitse taal machtig zijn. In dat verband heeft eiser erop gewezen dat hij van oorsprong Duitser is en inmiddels is genaturaliseerd tot Nederlander, hij het Nederlands goed spreekt en het ook goed kan lezen, maar dat hij bij het schrijven gewoonweg nog te veel fouten maakt. De vraag is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen het bezwaar van eiser met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb (kennelijk) niet-ontvan-kelijk te verklaren, enkel vanwege het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek een Nederlandse vertaling van zijn bezwaarschrift in het geding te brengen. Zoals ter zitting door verweerders gemachtigde desgevraagd is bevestigd, heeft eiser in het verleden reeds meerdere malen in de Duitse taal schriftelijk aanvragen bij verweerder ingediend, maar heeft verweerder niet eerder een vertaling van enig stuk in het Nederlands verlangd. Tevens heeft verweerders gemachtigde ter zitting bevestigd dat het zeker geen vaste regel in de gemeente Kerkrade is om een Nederlandse vertaling te verlangen van in het Duits gestelde stukken, maar dat het verzoek om een vertaling in deze zaak in zekere zin ook een principekwestie is geworden. Een bestuursorgaan dient wanneer daarom wordt verzocht een besluit te nemen op een aanvraag, niet meer en niet minder. Principekwesties als deze behoren “in principe” niet voor de rechter te worden uitgevochten. Wat daar verder ook van zij, naar het oordeel van de rechtbank had het in het onderhavige geval, alvorens eiser niet-ontvankelijk te verklaren, zonder meer in de rede gelegen eiser de gelegenheid te bieden ter zake te worden gehoord. Immers, zoals eiser zelf heeft aangegeven en ter zitting door verweerders gemachtigde is bevestigd, spreekt eiser redelijk tot goed Nederlands en ook het lezen van het Nederlands gaat hem goed af. Het houden van een hoorzitting zou derhalve voor eiser een uitgelezen kans zijn geweest om mondeling naar voren te brengen wat hij op schrift kennelijk niet anders dan in het Duits weet te formuleren. Anderzijds had een hoorzitting aan de kant van verweerder kunnen bijdragen aan meer inzicht in het antwoord op de vraag of in deze zaak een vertaling in het Nederlands van het in de Duitse taal geschreven bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar werkelijk noodzakelijk is. De hoorplicht als neergelegd in artikel 7:2 van de Awb vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Volgens vaste rechtspraak kan daar met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb slechts van worden afgeweken, indien omtrent de uitkomst van de bezwaarprocedure redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. Dat laatste kan in dit geding niet worden staande gehouden, waartoe de rechtbank het volgende overweegt. De aard, inhoud en strekking van zowel de aanvraag als het bezwaarschrift nopen vooralsnog niet tot de conclusie dat verweerder zich in het onderhavige geval terecht op het standpunt heeft gesteld, dat een Nederlandse vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het Duits dat eiser bezigt zeker geen hoog wetenschappelijk gehalte heeft. Het is dan ook moeilijk voorstelbaar dat verweerder enkel vanwege het ontbreken van een Nederlandse vertaling van het Duitse bezwaarschrift van eiser niet zou weten waar het in de kern genomen om draait, zelfs wanneer juist zou zijn wat verweerder beweert, namelijk dat binnen de verantwoordelijke vaksector, de bezwaarschriftencommissie én het verantwoordelijk bestuursorgaan diverse personen de Duitse taal in geschrift onvoldoende machtig zijn. De vrees van verweerder dat daardoor een goede voorbereiding van de besluitvorming en een zorgvuldige afweging van belangen in het gedrang komt, deelt de rechtbank dan ook niet. Bovendien zou de rechtbank het al bijna een feit van algemene bekendheid durven noemen, dat voor een niet onaanzienlijk aantal inwoners van Kerkrade het Duits en niet het Nederlands de moedertaal is. Dat dan juist in die gemeente zo zwaar wordt getild aan een Nederlandse vertaling van een in eenvoudig Duits gesteld bezwaarschrift acht de rechtbank slechts verklaarbaar vanuit de aard van de zaak als principekwestie. Geheel in de lijn van het Duitse gezegde “Der Klügere gibt nach” zou verweerder er in deze zaak goed aan doen die principes over boord te zetten. Dat brengt de rechtbank tot de volgende slotsom. Voorlopig valt niet in te zien dat verweerder terecht van eiser een Nederlandse vertaling van zijn in het Duits gestelde bezwaarschrift heeft verlangd. Zonder eiser hieromtrent te horen is dat standpunt in ieder geval prematuur. Het bezwaar van eiser is daarom ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve moet het beroep van eiser voor gegrond worden gehouden en dient het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking te worden gebracht, zodat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser dient te nemen. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist. 3. Beslissing De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser; 3. bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,00 wordt vergoed door de gemeente Kerkrade. Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Kessels als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2006 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier. w.g. R. Kessels w.g. Geisel Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 7 februari 2006 LJN: AV 1142 Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.