Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1159

Datum uitspraak2006-01-26
Datum gepubliceerd2006-02-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAwb 05-2281
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ouder, waarbij verweerder alimentatie ten behoeve van haar kind verrekent. Op enig moment is verweerder overgegaan tot het herzien van de uitkering door de uitkering verder te verlagen met een bedrag ten hoogte van een geïndexeerde alimentatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld nu eiseres niet in de gelegenheid is gesteld om het bedrag na indexering daadwerkelijk te verkrijgen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 05 - 2281 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2006 in de zaak van: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. F.M. Lagerveld, Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 januari 2005 heeft verweerder de inkomsten van eiseres uit alimentatie inclusief indexering met ingang van 1 januari 2005 in mindering gebracht op de uitkering die zij ontvangt krachtens de Wet werk en bijstand (WWB). Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 8 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2005, aan eiser verzonden op 14 april 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 24 april 2005, aangevuld bij brief van 4 juli 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 december 2005, alwaar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder is vertegenwoordigd door mevrouw M. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem. 2. Overwegingen 2.1 Eiseres ontvangt sinds 25 februari 1998 een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande ouder. Zij is nooit gehuwd geweest en heeft nooit een samenlevingsovereenkomst afgesloten. Eiseres ontvangt voor de verzorging en opvoeding van haar kind € 113,45 per maand van de vader van haar kind, op basis van een mondelinge afspraak. Deze inkomsten worden maandelijks met de uitkering van eiseres verrekend. Bij besluit van 5 januari 2005 heeft verweerder besloten de verrekening van de inkomsten vast te stellen op € 114,70 met ingang van 1 januari 2005, onder toepassing van een wettelijke indexering van 1,1% op de alimentatie. 2.2 Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat terecht rekening is gehouden met de indexering van de alimentatie daar eiseres hier redelijkerwijs over kan beschikken. Het recht op bijstand bestaat niet wanneer men beschikt over de nodige middelen om in het levensonderhoud te voorzien. Alimentatie is bedoeld voor levensonderhoud, en ingevolge het tweede lid van artikel 400 van het Burgerlijk Wetboek 1 (BW) zijn overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien nietig. Bij de indexering heeft verweerder zich gebaseerd op artikel 402a BW, waarin jaarlijks de bedragen voor levensonderhoud aangepast worden aan de kosten van levensonderhoud. Per 1 januari 2005 is dat vastgesteld op 1,1%. Dat verweerder in 2002 van de indexering van de alimentatie van eiseres heeft afgezien nadat eiseres hiertegen bezwaar had gemaakt is voor verweerder geen reden te blijven afzien van indexering. 2.3 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat er geen juridische titel is voor het indexeren van de alimentatie. Op grond van het vijfde lid van artikel 402a BW kan de wijziging van rechtswege voor het bedrag voor levensonderhoud vastgesteld bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst, geheel of voor een bepaalde tijdsduur, worden uitgesloten. Eiseres heeft met de vader van het kind afgesproken dat de alimentatie niet zal worden geïndexeerd, en een wijziging van rechtswege voor het bedrag voor levensonderhoud is derhalve bij overeenkomst uitgesloten. Verweerder heeft niet onderzocht of er een beperking is met betrekking tot de indexering van de alimentatie. Tevens acht eiseres het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat verweerder het bedrag nog nooit eerder heeft geïndexeerd. De rechtbank overweegt het volgende. 2.4 In het eerste lid van artikel 31 WWB is vastgelegd dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen tot de middelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. 2.5 In het eerste lid van artikel 402a BW is bepaald dat de bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud jaarlijks van rechtswege worden gewijzigd met een door Onze Minister van Justitie vast te stellen percentage, dat, behoudens het bepaalde in het derde en vierde lid, overeenkomt met het procentuele verschil tussen het indexcijfer der lonen per 30 september van enig jaar en het overeenkomstige indexcijfer in het voorafgaande jaar. In het vijfde lid is opgenomen dat de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst geheel of voor een bepaalde tijdsduur kan worden uitgesloten. Daarbij kan tevens worden bepaald dat en op welke wijze het bedrag voor levensonderhoud anders dan van rechtswege periodiek zal worden gewijzigd. 2.6 Ter beoordeling van de rechtbank staat of verweerder op goede gronden heeft besloten de uitkering van eiseres te herzien. 2.7 Het besluit van verweerder om alimentatie inclusief indexering in mindering te brengen op de bijstandsuitkering van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet strijdig met het vertrouwensbeginsel, nu verweerder de uitkering van eiseres niet met terugwerkende kracht heeft herzien. Tevens is niet gebleken dat eiseres een toezegging is gedaan dat haar uitkering nooit zou worden verlaagd met het bedrag van de geïndexeerde alimentatie. 2.8 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat indexering niet onder het bepaalde in artikel 400 BW valt, en blijkt uit het vijfde lid van artikel 402a BW dat indexering van een alimentatieovereenkomst geheel of voor een bepaalde periode kan worden uitgesloten. Eiseres heeft gesteld een mondelinge overeenkomst te hebben met de vader van haar kind, waarbij indexering is uitgesloten. Gelet op het feit dat eiseres reeds tien jaar alimentatie zonder indexering ten behoeve van haar kind ontvangt, en dat dit gegeven ook in 2002 aan verweerder gemeld is in het kader van een eerdere bezwaarprocedure tegen indexering, hetgeen destijds niet is bestreden, gaat de rechtbank uit van een (mondelinge) overeenkomst tussen eiseres en de vader van haar kind waarbij indexering is uitgesloten. 2.9 Ingevolge artikel 31 WWB worden alle inkomensbestanddelen tot de middelen gerekend waarover het gezin redelijkerwijs kan beschikken. Nu in het geval van eiseres indexering van de alimentatie bij overeenkomst is uitgesloten, en verweerder hiervan op de hoogte was, had verweerder er niet van uit kunnen gaan dat eiseres in redelijkheid per 1 januari 2005 over het bedrag van deze indexering kon beschikken. Verweerder had eiseres derhalve in de gelegenheid dienen te stellen de overeenkomst met de vader van haar kind te wijzigen en hiervan schriftelijk bewijs te overleggen. Indien zij samen niet tot overeenstemming kunnen komen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bedrag van de indexering niet bij eiseres dient te verrekenen, maar bij de vader van haar kind dient te verhalen. De rechtbank acht het niet redelijk dat van eiseres gevergd wordt een civiele procedure te beginnen tegen de vader van haar kind over een bedrag van € 1,25 per maand. 2.10 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder aangevoerde gronden het bestreden besluit niet kunnen dragen. Het beroep zal gegrond worden verklaard wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. 2.11 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 644,-- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) aan verleende bijstand in beroep. 3. Beslissing De rechtbank 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 13 april 2005; 3.3 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, te betalen door de gemeente Haarlem aan eiseres; 3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,-- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, en op 26 januari 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.