Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1214

Datum uitspraak2006-01-23
Datum gepubliceerd2006-02-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 05/2641
Statusgepubliceerd


Indicatie

Investeringsaftrek. Een BV die containers plaatst bij klanten en ze, na volstorting met puin/afval, naar een afvalverwerkingsbedrijf transporteert, heeft recht op investeringsaftrek voor de containers. De rechtbank oordeelt dat de containers uitsluitend worden geplaatst met het oog op dat transport en doen verwerken van puin en afval, dat de containers blijvend nut afwerpen voor de bedrijfsvoering van de BV en dat de containers derhalve zijn bestemd om in het bedrijf van de BV te worden gebruikt. De omstandigheid dat voor het transport van de containers naar de klanten een bedrag in rekening wordt gebracht, doet aan dit oordeel niet af, temeer niet nu de hoogte van het transportbedrag niet is gerelateerd aan de duur van het gebruik van de container.


Uitspraak

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummer: AWB 05/2641 Uitspraakdatum: 23 januari 2006 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen X B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Rosmalen, eiser en de inspecteur van de Belastingdienst P,verweerder Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als belanghebbende en de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2000 tot en met 2002 navorderingsaanslagen opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar belastbare bedragen van respectievelijk € 30.354 (2000), € 21.819 (2001) en € 26.380 (2002). 1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. 1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende: de gemachtigde A , B en C te Q en D, alsmede, namens de inspecteur, E tot bijstand vergezeld van F. 1.4. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. 1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtermaatschappij G BV (verder: de BV). 2.2. De BV heeft in de onderhavige jaren onder meer geïnvesteerd in zogenaamde afvalcontainers. Dit zijn langwerpige, ondiepe, open bakken. De BV plaatst deze afvalcontainers bij klanten die de containers volstorten met afval of puin waarna de BV de containers ophaalt en zorgt voor het transport van afval of puin naar een afvalverwerkingsbedrijf. Incidenteel wordt zand of grind in de bakken vervoerd. De BV berekent voor het plaatsen en halen van de afvalcontainers een bedrag dat afhankelijk is van de met het transport naar en van de klant gemoeide uren. Voor R en omgeving wordt een vaste prijs berekend. De prijs is niet afhankelijk van de duur van het gebruik van de afvalcontainer. Daarnaast berekent de BV het bedrag dat het afvalverwerkingsbedrijf voor de verwerking van het puin/de afval factureert door aan de klant. De BV ontvangt provisie van het afvalverwerkingsbedrijf. 2.3. De BV verhuurt tevens gesloten containers aan bedrijven voor langere duur, welke containers onder meer worden gebruikt voor de opslag van materialen. Alle containers die niet in gebruik zijn, staan opgeslagen op het adres H te R. In de CD-foongids en in een advertentie op internet staat de onderneming aangeduid als “containerverhuurbedrijf”. 2.4. De aanslagen vennootschapsbelasting 2000 tot en met 2002 zijn conform de aangiften op gelegd met als dagtekening respectievelijk 3 augustus 2002 (2000), 21 september 2002 (2001) en 14 februari 2004 (2002). 2.5. In de aangiften is door belanghebbende een investeringsaftrek geclaimd voor de investeringen van de BV in afvalcontainers. Voor de investering in andere (gesloten) containers is geen investeringsaftrek geclaimd. De investeringsaftrek voor de afvalcontainers beliep respectievelijk € 2.687 in 2000, € 2.411 in 2001 en € 1.178 in 2002.Naar aanleiding van een boekenonderzoek op 24 mei 2004 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd waarbij onder meer toepassing van investeringsaftrek voor de afvalcontainers is geweigerd. 3. Het geschil 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op investeringsaftrek met betrekking tot de aanschaf van de afvalcontainers. 3.2. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 3.4. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: De gemachtigde van belanghebbende: Ik trek mijn verzoek om vergoeding van de volledige proceskostenvergoeding in; ik ga akkoord met toepassing van de forfaitaire regeling. De containers zijn open bakken van 5 meter lang en 60 cm hoog. Als zand per container wordt aangevoerd, worden er extra kosten voor de container in rekening gebracht. De containers zijn voor niets anders bruikbaar dan het storten van afval of puin. Ze zijn geschikt voor professioneel en privé-gebruik van particulieren, bijvoorbeeld voor snoeiafval. Er worden alleen haal- en brengkosten in rekening gebracht. Er is een vast basisbedrag voor een omtrek van 20 km. Daarbuiten wordt het meer; dan worden de kosten berekend aan de hand van de verreden kilometers. De kosten van de container zelf zitten versleuteld in het uurtarief dat wordt gerekend voor het halen en brengen. Het bedrag is niet afhankelijk van de tijd dat de container wordt gebruikt; bij halen en brengen op één dag zijn de kosten hetzelfde als wanneer de container drie weken wordt gebruikt. Ik weet niet wat er wordt berekend als de container wel is gebracht maar uiteindelijk niet wordt gebruikt en dus leeg wordt opgehaald. In de kosten die het afvalverwerkingsbedrijf in rekening brengt, zit een opslag voor belanghebbende. De inspecteur: Er is geen sprake van dat belanghebbende ook afvalverwerking doet. Belanghebbende verzorgt het transporteren en belanghebbende zorgt voor het afstorten van het vuil. Ter onderbouwing verwijs ik naar bijlage 9 bij het verweerschrift. Daaruit blijkt dat dat de klant het afval aanlevert. Belanghebbende wordt alleen genoemd als transporteur, tekent daar ook voor. Dat is dus wat anders dan afval verwerken. Wat belanghebbende doet is verhuur en halen en brengen. Belanghebbende gebruikt zelf de term “verhuur”. Wat zij stelt met betrekking tot verhuur in het Burgerlijk Wetboek is niet zo relevant. Het gaat om ter beschikking stellen, niet verhuur. Daarnaast stelt belanghebbende dat de klant niet het genot van de container heeft. Ik zou niet weten welk ander genot er te krijgen is van een container. Hij krijgt het genot. Feit is dat er ook zand in de containers wordt bezorgd. Dat is voor het eerst dat ik daarover hoor. Dat is blijkbaar een kleine activiteit (marginaal) en staat er niet aan in de weg dat hoofdzakelijk sprake is van verhuur van de containers. 3.5. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslag over het jaar 2000 en vermindering van de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 tot aanslagen naar belastbare bedragen van respectievelijk € 19.408 en € 25.202. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 11, zesde lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, alsmede artikel 3.45, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, bezien in samenhang met artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zijn van investeringsaftrek uitgesloten de investeringen in bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden. 4.2. Uit de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting, Tweede Kamerstuk 21 343, nr. 3, blz. 9) blijkt dat het begrip “ter beschikking stellen” in voornoemd artikel 11 is afgeleid uit de uitsluitingsbepalingen in de Wet Investerings Rekening (WIR). Nu de wetgever met de invoering van artikel 3.45, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd, heeft hetzelfde te gelden voor de beoordeling van de investeringsaftrek voor 2001 en 2002. In zijn arrest van 4 november 1987, nr. 24 649 (BNB 1988/60) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de WIR geoordeeld dat geen sprake was van “ter beschikking stellen” in de situatie dat een ondernemer bij zijn afnemers papieren-handdoekenautomaten plaatste, en het plaatsen van de automaten uitsluitend geschiedde met het oogmerk de verkoop van papieren handdoeken mogelijk te maken of te bevorderen, de automaten eigendom van de belanghebbende bleven, en zij - anders dan door huuropbrengst of de ontvangst van een andere gebruiksvergoeding - blijvend hun nut afwierpen voor de bedrijfsvoering van de belanghebbende. 4.3. De rechtbank leidt uit hetgeen op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan af dat de onderneming van de BV, voor zover te dezen van belang, hoofdzakelijk bestaat uit het transport van containers met het oog op het – tegen vergoeding – doen verwerken van puin en afval. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de containers uitsluitend plaatst bij de klanten met het oog op dat transport en doen verwerken van puin en afval, dat de containers blijvend nut afwerpen voor de bedrijfsvoering van belanghebbende en dat de containers derhalve zijn bestemd om in het bedrijf van belanghebbende te worden gebruikt. De omstandigheid dat voor het transport van de containers naar de klanten een bedrag in rekening wordt gebracht, doet aan dit oordeel niet af, temeer niet nu de hoogte van het transportbedrag niet is gerelateerd aan de duur van het gebruik van de container. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat geen sprake is van bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om - direct of indirect - hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden. 4.4. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. 5. Proceskosten In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kos-ten die belanghebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (2 punten voor proceshandelingen à € 322, met toepassing van de factor 1 wegens het gewicht van de zaak). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - vernietigt de navorderingsaanslag voor het jaar 2000; - vermindert de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 tot aanslagen naar belastbare bedragen van respectievelijk € 19.408 en € 25.202; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276 vergoedt. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, mr. J.J.J. Engel en mr. A.J. Kromhout. De beslissing is op 23 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.