Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1231

Datum uitspraak2006-02-08
Datum gepubliceerd2006-02-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601055-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak overtreding arikel 6 en 25 WVW 1994.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer: 16/601055-05 Datum uitspraak: 08 februari 2006 Tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2006. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Voorzover in het primaire gedeelte is gesteld, dat de in de telastelegging genoemde fietser voor verdachte van "links" kwam, leest de rechtbank dat als "rechts". Door deze verbetering is verdachte niet in zijn verdediging geschaad. Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Het standpunt van de officier van justitie en de raadsman De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte vrij te spreken van de primaire tenlastelegging en hem voor het subsidiair tenlastegelegde te veroordelen tot een geldboete van Euro 400,-- (bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis) en hem de rijbevoegdheid te ontzeggen voor de tijd van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De beoordeling van de zaak Inleiding Aan verdachte is primair tenlastegelegd - zakelijk weergegeven -, dat hij als bestuurder van een auto sneller reed dan de ter plaatse toegestane snelheid, althans met een te hoge snelheid gezien de situatie ter plaatse en/of het niet in staat was zijn auto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor het zijn schuld (in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) is geweest, dat een botsing met een overstekende fietser [slachtoffer] heeft plaats gehad, als gevolg waarvan de laatste is overleden. De rechtbank begrijpt, dat de steller van de tenlastelegging met de zinsnede "althans met een te hoge snelheid gezien de situatie ter plaatse" bedoeld heeft tot uitdrukking te brengen, dat de door verdachte gereden snelheid te hoog was gezien het feit, dat de in de tenlastelegging genoemde fietser de weg waarover verdachte aankwam rijden, naderde. Subsidiair is verdachte verweten, dat hij daardoor artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. In feite wordt verdachte dus primair verweten, dat hij te snel heeft gereden waardoor het zijn schuld (in vorenbedoelde zin) is geweest, dat [slachtoffer] bij een botsing is overleden. En subsidiair dat hij door te snel te rijden de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Er is immers een botsing ontstaan. De feitelijke toedracht van het ongeval Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken. Op 22 april 2005 reed verdachte met zijn BMW over de Vaartweg in de richting van de bebouwde kom Bunschoten-Spakenburg. Kort daarvoor sloot voor verdachte van rechts de Gasthuisweg op de Vaartweg aan. Deze kruising was een voorrangskruispunt, met dien verstande dat het verkeer op de Vaartweg voorrang had. Op de Gasthuisweg was door middel van een bord conform model B6 van bijlage I van het RVV 1990 en door middel van zogenaamde haaientanden kenbaar gemaakt dat voorrang moest worden verleend. [slachtoffer] kwam voor verdachte van rechts over de Gasthuisweg aanfietsen in de richting van de Vaartweg. Verdachte heeft [slachtoffer] zien aankomen. Toen verdachte merkte, dat [slachtoffer] met zijn fiets zou gaan oversteken, heeft hij - in een poging [slachtoffer] te ontwijken - naar links gestuurd en zo krachtig geremd dat de wielen van zijn auto blokkeerden. Verdachte is met zijn auto tegen hem opgebotst. Daarbij is [slachtoffer] om het leven gekomen. Verdachte reed kort voor het ongeval met een snelheid van ongeveer 88 à 90 km/uur. Ter plaatse van het ongeval gold een maximum snelheid van 80 km/uur. Had verdachte (bij een maximale reactietijd van 1 seconde en een minimale remvertraging van de BMW van 7,06 m/sec2) 54 km/uur gereden, dan had de aanrijding hoogstwaarschijnlijk niet plaats gevonden. Het uitzicht ter plaatse was voor beide bestuurders goed. Er waren voor hen geen zichtbelemmerende omstandigheden. Kan het primair tenlastegelegde bewezen worden verklaard? Voor een juiste beoordeling van de zaak stelt de rechtbank het volgende voorop. Op degene die voorrang moet verlenen rust - behoudens zeer bijzondere omstandigheden, waarvan in casu niet is gebleken - de absolute plicht de ander ("de tot voorrang gerechtigde") in staat te stellen ongehinderd zijn weg te vervolgen. Degeen die voorrang heeft mag er in beginsel van uitgaan, dat hem voorrang zal worden verleend. Hij moet echter beseffen, dat als hem geen voorrang wordt verleend, hij op zijn beurt verplicht is al het mogelijke te doen om een ongeval te voorkomen. [slachtoffer] had dus verdachte voorrang moeten verlenen. Hij heeft dat niet gedaan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte naar links is gaan sturen en "boven op zijn rem is gaan staan", zodra hij zag, dat [slachtoffer] toch zou gaan oversteken. Uit dat onderzoek is verder gebleken, dat verdachte het ongeval niet had kunnen voorkomen als hij zich aan de ter plaatse toegestane maximum snelheid had gehouden. In het verkeersrecht is geen steun te vinden voor de stelling, dat een bestuurder die een ander vanuit een conflicterende richting ziet naderen, snelheid moet minderen. Dat moet pas als duidelijk waarneembaar is, dat een conflict dreigt. Zoals bovenoverwogen heeft verdachte dat naar het oordeel van de rechtbank ook gedaan. De opmerking van de politie in het proces-verbaal, dat verdachte zijn snelheid had moeten minderen, omdat hij [slachtoffer] zag naderen, is dan ook niet juist. Weliswaar kon verdachte niet meer tijdig tot stilstand komen, toen zijn weg niet meer vrij was, maar dat kan hem niet worden tegengeworpen. Hem had immers voorrang moeten worden verleend en uit niets is gebleken, dat verdachte eerder of anders had moeten handelen dan hij deed. Het bovenstaande leidt tot de conclusie, dat het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard. Verdachte zal daarvan dus moeten worden vrijgesproken. Kan het subsidiair tenlastegelegde bewezen worden verklaard? Vast staat, dat verdachte de ter plaatse toegestane snelheid met maximaal 10 km/uur heeft overschreden. Dat enkele feit kan echter niet de conclusie wettigen, dat verdachte dus artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden. Nu als hierboven overwogen in het verkeersrecht geen steun is te vinden voor de stelling, dat een bestuurder die een ander ziet naderen vanuit een conflicterende richting, snelheid moet minderen en verdachte dat naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaan toen dat was vereist, kan niet worden bewezen, dat verdachte met een te hoge snelheid gezien de situatie ter plaatse heeft gereden en daardoor de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Zoals hierboven uiteengezet kan verdachte evenmin worden tegengeworpen, dat hij niet meer tijdig tot stilstand was gekomen, toen zijn weg niet meer vrij was. Het bovenstaande leidt tot de conclusie, dat ook het subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezenverklaard. Overwegingen ten overvloede In het midden kan blijven of verdachte (kort) voor de aanrijding nog zo snel reed, dat hij bij het bord bebouwde kom niet de maximaal toegestane snelheid van 50km/uur kon rijden. Het gaat in casu immers slechts om de vraag of verdachte het noodlottige ongeval had kunnen voorkomen, als hij niet harder had gereden dan toegestaan. En die vraag heeft de rechtbank hierboven ontkennend beantwoord. Nog daargelaten, dat het naar het oordeel van de rechtbank onmogelijk is vast te stellen hoe snel iemand een bepaald punt mag naderen om bij dat punt een bepaalde maximum snelheid te kunnen rijden. Snelheid minderen kan en mag immers op verschillende manieren en is mede afhankelijk van weg- en weersomstandigheden. Mevrouw X, een van de zusters van [slachtoffer], heeft ter terechtzitting een indrukwekkend betoog gehouden over de gevolgen voor de familie van het verlies van [slachtoffer]. Zij heeft daarin ook een klemmend beroep gedaan op de rechtbank verdachte schuldig te verklaren. Hoe begrijpelijk ook, juridisch gezien kan de rechtbank dat beroep niet honoreren. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs E.F. Bueno, J.D.E. Brouwer-Poederbach en P.H.van Driel van Wageningen, bijgestaan door H.J.Nieboer als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 08 februari 2006.