Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1659

Datum uitspraak2006-02-14
Datum gepubliceerd2006-02-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/670462-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Man veroordeeld voor afhandig maken pinpas met pincode, hoewel deze zegt zich hiervan niets te herinneren.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 670462-05 datum uitspraak: 14 februari 2006 op tegenspraak raadsman: mr. W.C. de Roos vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2006. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat 1. hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente aan de [], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas met daarbij behorende pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] een (groot) mes heeft getoond en/of voornoemd mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, 100 euro nodig had en dat die [slachtoffer 1] geen verkeerde bewegingen moest maken, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (aldus) een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 2. hij in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geld-/pinautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (ter hoogte van 250 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik gemaakt van een door misdrijf verkregen bankpas en/of pincode op naam van voornoemde [slachtoffer 1]; art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat [slachtoffer 2] in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geld-/pinautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (ter hoogte van 250 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of verdachte, waarbij die [slachtoffer 2] zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft die [slachtoffer 2] gebruik gemaakt van een door misdrijf verkregen bankpas en/of pincode op naam van voornoemde [slachtoffer 1] welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente Groningen opzettelijk heeft uitgelokt door misbruik van gezag en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, immers heeft verdachte die [slachtoffer 2] in een dreigende situatie op dwingende/dreigende toon de opdracht gegeven geld te gaan pinnen en/of haar (daarbij) voornoemde bankpas en/of pincode verstrekt; art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 31 juli 2005 in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard; art 197 Wetboek van Strafrecht Ontvankelijkheid van de officier van justitie Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie met betrekking tot de vervolging van feit 3 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu onder meer door de statenloosheid van verdachte deze vervolging geen strafrechtelijk doel dient. De rechtbank deelt deze mening niet. De beslissing om te bepalen waartegen vervolging wordt ingesteld is voorbehouden aan de officier van justitie en de strafbaarstelling van het feit in het Wetboek van strafrecht en de verdenking dat iemand een strafbaar feit pleegt is in deze zaak voldoende grond om tot vervolging over te gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de officier van justitie wel ontvankelijk in haar vervolging is. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente Groningen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas met daarbij behorende pincode toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] een (groot) mes heeft getoond en daarbij tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij, verdachte, 100 euro nodig had en dat die [slachtoffer 1] geen verkeerde bewegingen moest maken, en (aldus) een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan. 2. hij in de periode van 29 tot en met 30 juli 2005 in de gemeente Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geld-/pinautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (ter hoogte van 250 euro), toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader gebruik gemaakt van een door misdrijf verkregen bankpas en pincode op naam van voornoemde [slachtoffer 1]. 3. hij op 31 juli 2005 in de gemeente Groningen, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Kwalificatie Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op: 1. Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 2. Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. 3. Als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Strafbaarheid van de verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Hoewel uit de nader te noemen rapportage van dr. N.H. Groenman blijkt dat er bij de verdachte thans sprake is van geheugenverlies, was daar ten tijde van het plegen van de strafbare feiten geen sprake van. Motivering straf Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met: a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de vordering van de officier van justitie, strekkende tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest; b) - de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit: - het onderzoek op de terechtzitting d.d. 31 januari 2006; - de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 1 augustus 2005. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten; - het over de verdachte door de Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 3 oktober 2005; - de over de verdachte uitgebrachte psychologische rapportage d.d. 9 januari 2006, opgesteld door dr. N.H. Groenman. Vrijheidsstraf Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte en zijn mededader een kwetsbaar [slachtoffer 1] in zijn eigen woning, een plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen, met gebruik van een wapen een pinpas met pincode afhandig hebben gemaakt. Zowel uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 28 oktober 2005 als uit hetgeen ter terechtzitting namens het [slachtoffer 1] naar voren is gebracht, blijkt dat deze gebeurtenis een zeer grote impact op het [slachtoffer 1] heeft gehad en dat het het leven van het [slachtoffer 1] tot op de dag van vandaag ingrijpend beïnvloedt. De rechtbank rekent verdachte deze bewuste keuze voor een kwetsbaar [slachtoffer 1] aan. De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte en de levenswijze van verdachte voor hij getroffen werd door een hartaanval en hij enige dagen in coma lag. Verdachte heeft verklaard sinds deze hartaanval heel anders in het leven te staan en het roer radicaal om te willen gooien. De rechtbank acht dit in verdachte te prijzen, doch de aard en de ernst van de feiten 1 en 2 zijn zodanig dat naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De door dr. Groenman vastgestelde geheugenstoornis welke is ontstaan na het plegen van de bewezenverklaarde feiten maakt dit niet anders. Feiten 1 en 2 Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats]. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van EUR 1.650,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Hoofdelijkheid De verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes mededader is voldaan. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het [slachtoffer 1] ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding. Toepasselijke wettelijke voorschriften De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 197, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank: Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van EUR 1.650,00 (zegge: zestienhonderd en vijftig euro). Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door veroordeeldes mededader is voldaan. Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van EUR 1.650,00 (zegge: zestienhonderd en vijftig euro) ten behoeve van het slachtoffer 1 [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.650,00 ten behoeve van het [slachtoffer 1], dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.M.J. Brink, voorzitter, J.P. Evenhuis en N.R. Boonstra, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2006.