Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV1976

Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2006-02-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660043-02; 6/65
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoger beroep tegen een beschikking waarbij aan een getuige, politie-infiltrant, de status van "bedreigde getuige" is verleend. Uit de stukken blijkt de rechtbank dat de politie-infiltrantzich bedreigd voelt en waarom hij zich bedreigd voelt. De rechtbank acht het op grond van vorengenoemde passages ook niet onbegrijpelijk dat de getuige zich bedreigd voelt en vreest voor het leven, de gezondheid en/of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal economisch bestaan. De door de verdediging aangegeven gevolgen van deze status kunnen niet bepalend zijn voor de vraag of de status al dan niet moet worden toegekend. De gevolgen van de status van bedreigde getuige zijn wel van belang bij de invulling rondom het horen van de bedreigde getuige. Uitgangspunt is dat zowel aan de gewaarborgde rechten van de verdediging, te weten het ondervragingsrecht van de verdediging, als aan de legitieme belangen van de getuige recht moet worden gedaan. Er moet sprake zijn proportionaliteit: een redelijke verhouding tussen het te dienen belang en het gebruikte middel dient niet meer inbreuk te maken dan strikt noodzakelijk is. De bedriegde getuige zal bij het verhoor dusdanig geschminkt worden dat zijn gelaatsuitdrukkingen voldoende kenbaar zijn. Bovendien zal het verhoor plaatsvinden in het bijzijn van de verdediging, zodat de verdediging en de rechter-commissaris zich een beeld kunnen vormen van het non-verbale gedrag en de gelaatsuitdrukkingen van de getuige tijdens het verhoor. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze niet meer inbreuk op het ondervragingsrecht van de verdediging wordt gemaakt dan strikt noodzakelijk is en dat een redelijke afweging van belangen heeft plaatsgehad. Volgt ongegrondverklaring van het hoger beroep.


Uitspraak

RCnummer: 06/65 Parketnummer: 04/660043-02 Beschikking van de arrondissementsrechtbank Roermond, meervoudige raadkamer strafzaken, op het hoger beroep ex artikel 226b, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering van de verdachte: Naam: [voornamen] [verdachte] Geboren op: [geboortedatum] te [geboorteplaats] Adres: [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond. Blijkens een daarvan opgemaakte akte op 9 november 2005 ter griffie van deze rechtbank is namens [verdachte] voornoemd hoger beroep ingesteld door mr. J.L.S. van der Velden, advocaat te Venlo, houdende hoger beroep tegen de beschikking d.d. 26 oktober 2005, gegeven door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het arrondissement Roermond, in welke beschikking aan een getuige, nader omschreven in de beschikking als politie-infiltrant A1254, de status van "bedreigde getuige" is verleend. Op 14 november 2005 is het beroep aangevuld met de gronden. Het hoger beroep is tijdig en bij de juiste instantie ingesteld en [verdachte] kan derhalve in zijn hoger beroep worden ontvangen. De rechtbank heeft kennis genomen van de overgelegde stukken, te weten: - de beschikking d.d. 26 oktober 2005 van de rechter-commissaris, waarbij aan politie-infiltrant A1254 de status van bedreigde getuige wordt verleend; - een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] opgemaakt door de rechter-commissaris d.d. 26 oktober 2005 en de daarbij door mr. M.P.J.C. Heuvelmans overgelegde schriftelijke bezwaren tegen het voornemen van de rechter-commissaris om A1254 als bedreigde getuige aan te merken; - een proces-verbaal van verhoor van getuige A1254 opgemaakt door de rechter-commissaris d.d. 20 oktober 2005; - een proces-verbaal d.d. 14 oktober 2005, opgemaakt door politie-infiltrant A1254; - een proces-verbaal nummer 25-006869, met bijlagen, welk proces-verbaal met bijlagen op 25 oktober 2005 door de officier van justitie mr. F.E.T.M. Hilhorst aan de rechter-commissaris is overgelegd; - een proces-verbaal van verhoor getuige F.E.T.M. Hilhorst opgemaakt door de rechter-commissaris d.d. 1 november 2005; - een toelichting van mr. M.P.J.C. Heuvelmans op het ingestelde hoger beroep d.d. 14 november 2005. De rechtbank heeft het hoger beroep in raadkamer behandeld op 14 november 2005. [verdachte], bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo, en de officier van justitie zijn toen gehoord. De rechtbank heeft kennis genomen van een uitspraak van de rechtbank Almelo d.d. 20 november 2001, welke uitspraak door de raadsman is overgelegd. De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet gesproken kan worden van dusdanige bedreigende omstandigheden van de zijde van [verdachte] dat die een toekenning van de 226a-status rechtvaardigen. Tevens stelt de verdediging dat door de rechter-commissaris in zijn beschikking voorbij wordt gegaan aan de bezwaren van de verdediging die samenhangen met het verlenen van de status, te weten een verschil in bewijskracht van een getuige met een beperkte anonimiteit in vergelijking met een getuige ex art. 226a Sv en de omstandigheid dat de zittingsrechter niet meer zelf de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring kan bepalen indien de 226a- status is verleend. Voor het overige verwijst de raadsman naar de schriftelijke bezwaren welke op 26 oktober 2005 aan de rechter-commissaris zijn overgelegd. De raadsman merkt daarbij op dat de rechter-commissaris onvoldoende gemotiveerd aan deze bezwaren voorbij is gegaan. Subsidiair stelt de verdediging dat de raadkamer de getuige A1254 kan horen, zodat de raadkamer zelf kan oordelen of er sprake is van dusdanige bedreigende omstandigheden dat de getuige als bedreigde getuige dient te worden aangemerkt. De officier van justitie is van mening dat de rechter-commissaris op basis van de processtukken een juiste beslissing heeft genomen en dat de processtukken geheel duidelijk zijn. Tevens merkt zij op dat de gevolgen van het verlenen van de status van bedreigde getuige niet bepalend zijn bij het bepalen of een getuige die status dient te krijgen en dat de status van de getuige niet bepalend is voor de bewijskracht van de verklaring. [verdachte] deelt mede dat de getuige A1254 hem heel goed kent en dat hij niet bang hoeft te zijn. De rechtbank overweegt als volgt. Om een getuige aan te kunnen merken als bedreigde getuige dient te zijn voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft opgemerkt dat niet is voldaan aan het in lid 1 onder a gestelde vereiste. De rechtbank is van oordeel dat de getuige politie-infiltrant A1254, met het oog op de door hem/haar af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat naar redelijkheid moet worden aangenomen dat voor het leven, de gezondheid en/of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal economisch bestaan van die getuige moet worden gevreesd. De rechtbank komt hiertoe op grond van de volgende overwegingen. Vastgesteld moet worden dat er van een concrete bedreiging aan getuige of mensen in zijn naaste omgeving geen sprake is. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel 'Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming)' (p. 19) blijkt echter dat de bedreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitingen van de verdachte hoeft te bestaan, doch dat soms kan worden uitgegaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin de verdachte zich bevindt. Het is zelfs denkbaar dat bedreigingen, waaraan de verdachte part nog deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zullen kunnen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van getuigen. Dat in de onderhavige zaak sprake is van bedreiging als bedoeld in artikel 226a, eerste lid onder a van het Wetboek van Strafvordering blijkt de rechtbank, onder meer, uit de passages uit de navolgende stukken: - uit het proces-verbaal d.d. 14 oktober 2005, opgemaakt door politie-infiltrant A1254: "Door mij werd informatie verkregen van [verdachte] waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte en de [groepering] al sedert een groot aantal jaren gemeenschappelijk internationale verdovende middelen smokkel ondernemen. Tevens sprak [verdachte] over het om het leven brengen van 3 leden van de [groepering].", "Tevens gaf [verdachte] aan dat hij ingeval er bij hem werd ingebroken de dader daarvan zou neerschieten.", "[verdachte] vertelde op 2/3/2005 en 7/3/2005 dat de leverancier van de XTC-pillen een crimineel was en een slechte om tegen te hebben. Hij maakte daarbij met zijn vlakke hand een snijdende beweging over zijn keel, waaruit ik begreep dat zulks de dood tot gevolg zou kunnen hebben.", "Ook vertelde hij dat de leverancier en aanhang gevaarlijk waren, lang hadden vastgezeten en gewapend waren en dat hij er geweest was als hij ze in gevaar zou brengen. Van mijn begeleidingsteam kreeg ik de informatie dat de leverancier van de XTC-pillen verdacht was geweest van het behoren tot de zogenaamde Bende van Venlo, waarvan leden zijn veroordeeld voor het plegen van moorden." - uit het proces-verbaal nummer 25-006869 met bijlagen -zakelijk weergegeven-: Uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid blijkt dat [verdachte] zich op grote schaal bezig houdt met de georganiseerde lokale en (inter-)nationale handel in heroïne, cocaïne, XTC en hasjiesj. Uit deze informatie en uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [verdachte] samenwerkt met personen die blijkens HKS allemaal diverse antecedenten op het gebied van geweld hebben. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn diverse telefoongesprekken afgeluisterd waaruit kan worden afgeleid dat ene [bijnaam] deel uit maakt van een "ploegje" van [verdachte] dat voor hem geldschulden int, waarbij het "hard op hard" gaat en waarmee "niet valt te praten". De getuige [naam] verklaart hierover "Jullie hebben geen idee waar deze [bijnaam] en zijn jongens toe in staat zijn. Ze hebben mij zo bedreigd en onder druk gezet dat ik zelfs een paar keer gedacht heb schiet me maar kapot, dan ben ik er van af", en "Zij hebben mij zo bedreigd, net als mijn vriendin, hierover wil ik geen details geven omdat ik bang ben dat deze verklaring ook bij hen terechtkomt". De getuige [naam2] verklaart dat [verdachte] geld van hem wou en met een onbekende man bij hem kwam, dat deze onbekende man hem ([naam2]) met een vuist tegen het gezicht sloeg en dat [verdachte] hem ([naam2]) een pistool liet zien dat [verdachte] in een tasje bij zich droeg. Uit ander onderzoek is gebleken dat [verdachte] zich in een milieu bevindt waar geweld niet wordt geschuwd. Zo is blijkens verklaringen [naam3] naar het buitenland gevlucht na een zware mishandeling, nadat hij bij de politie namen heeft genoemd in een drugsonderzoek. Een contact van [verdachte], [naam4], is op 5 april 2004 vermoord. In een afgeluisterd gesprek tussen [verdachte] en een zekere [Q] wordt over deze moord gezegd "dat ze je niet voor niets dood schieten". Uit onderzoek is gebleken dat [Y] XTC aan [verdachte] werd geleverd ten behoeve van de pseudokopen. Na aanhouding van [Y] werd in diens woning een geladen vuurwapen aangetroffen. Als bijlagen bij het proces-verbaal zijn bevindingen gevoegd van de politie-infiltrant A1254, waarin wordt aangegeven hetgeen [verdachte] aan A1254 heeft medegedeeld en waarvan A1254 een samenvattend proces-verbaal heeft opgemaakt (het proces-verbaal d.d. 14 oktober, hiervoor vermeld). Uit de hiervoor genoemde stukken blijkt de rechtbank dat de politie-infiltrant A1254 zich bedreigd voelt en waarom hij zich bedreigd voelt. De rechtbank acht het op grond van vorengenoemde passages ook niet onbegrijpelijk dat de getuige zich bedreigd voelt en vreest voor het leven, de gezondheid en/of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal economisch bestaan. De rechtbank acht zich hiermee voldoende voorgelicht en acht het niet nodig om de politie-infiltrant A1254 hieromtrent nader te horen. De raadsman heeft gesteld dat in onderhavige zaak zou kunnen worden volstaan met een beperkte anonimiteit op grond van artikel 190 van het Wetboek van Strafvordering, te meer nu de verdachte de getuige van gezicht kent. De rechtbank overweegt daaromtrent dat deze bepaling ziet op de gevallen waarin een getuige overlast zou kunnen ondervinden indien zijn personalia bij de verdachte (of anderen) bekend zou worden, zoals bijvoorbeeld het geval zou kunnen zijn indien de getuige een politie-infiltrant betreft. In de onderhavige zaak is er echter geen overlast, als hiervoor reeds overwogen. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 226a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Van een kader als bedoeld in artikel 190 van het Wetboek van Strafvordering is derhalve geen sprake. Bovendien overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de getuige een politie-infiltrant is, die verdachte van gezicht zegt te kennen, niet met zich mee brengt dat deze getuige zich niet zou kunnen beroepen op bescherming bij een dusdanige bedreiging dat hij vreest voor het leven, de gezondheid en/of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal economisch bestaan (de rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Hoge Raad, NJ 2000/106 en de rechtbank Almelo, LJN: AD8585). Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de politie-infiltrant A1254 terecht de status van bedreigde getuige heeft gekregen. De door de verdediging aangegeven gevolgen van deze status, kunnen niet bepalend zijn voor de vraag of de status al dan niet moet worden toegekend. Daarvoor is "slechts" bepalend of aan de vereisten van artikel 226a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. De gevolgen die het toekennen van de status van bedreigde getuige met zich mee brengen zijn wel van belang bij de bepaling van de verdere invulling van de procedure rondom het horen van de bedreigde getuige. Uitgangspunt is dat zowel aan de gewaarborgde rechten van de verdediging, te weten het ondervragingsrecht van de verdediging, als aan de legitieme belangen van de getuige recht moet worden gedaan. Er moet sprake zijn proportionaliteit: een redelijke verhouding tussen het te dienen belang (strafvervolging onderscheidenlijk het recht op een eerlijk proces) en het gebruikte middel dient niet meer inbreuk te maken dan strikt noodzakelijk is. Bij beschikking d.d. 26 oktober 2005 heeft de rechter-commissaris de politie-infiltrant A1254 de status van bedreigde getuige verleend. De rechter-commissaris heeft daarbij kenbaar gemaakt dat A1254 bij het verhoor dusdanig geschminkt zal worden dat zijn gelaatsuitdrukkingen voldoende kenbaar zijn. Bovendien zal het verhoor plaatsvinden in het bijzijn van de verdediging, zodat de verdediging en de rechter-commissaris zich een beeld kunnen vormen van het non-verbale gedrag en de gelaatsuitdrukkingen van de getuige tijdens het verhoor. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze niet meer inbreuk op het ondervragingsrecht van de verdediging wordt gemaakt dan strikt noodzakelijk is en dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, een redelijke afweging van belangen heeft plaatsgehad (de rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad, NJ 200/106 en de jurisprudentie van het EHRM). Opgemerkt zij dat de raadsman heeft aangegeven met een vermomming als zodanig geen moeite te hebben. Ook in het overige door de raadsman aangevoerde, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot vernietiging van de beschikking van de rechter-commissaris te concluderen. Derhalve wordt als volgt beslist. BESLISSING De rechtbank: verklaart het hoger beroep van [verdachte] ongegrond. Deze beschikking is gewezen door mrs. C.M.W Nobis, Y.J.C.A. Roeffen en J. Wassenberg, van wie mr. C.M.W. Nobis voornoemd voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en uitgesproken op 16 november 2005.