Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2052

Datum uitspraak2006-02-02
Datum gepubliceerd2006-02-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.811111-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kinderstrafrecht. Oplegging PIJ gemaximeerd tot 2 jaar, nu de maatregel wordt opgelegd terzake van misdrijven die niet zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Cumulatieverbod 77gg Wetboek van Strafrecht geldt alleen voor hoofdstraffen, niet voor de bijkomende straf ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Deze ontzegging opleggen volgens de regels van het volwassenenstrafrecht.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14.811111-05 Datum uitspraak: 2 februari 2006 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Kinderstrafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [Verdachte], geboren te Alkmaar op [geboortedatum], gedetineerd in RIJ de Doggershoek, Den Helder te Den Helder. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van - de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de verdachte onder bewezenverklaring van het als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 152 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en daarnaast de maatregel van onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen. De officier van justitie heeft verklaard dat zijns inziens in aanmerking komt de Rijksinrichting voor jongens Den Engh. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de verdachte onder bewezenverklaring van het als feit 5 tenlastegelegde zal veroordelen tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden; - hetgeen door de verdachte en mr. R.J. Wortelboer, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat 1. hij op of omstreeks 23 augustus 2005 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend * een (zak)mes ter hand genomen en/of tevoorschijn gehaald en/of * dat mes heeft opengeklapt en/of * dat mes heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer 1] (die zich op een afstand van ongeveer één meter van hem, verdachte, bevond) en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "Zal ik je even lekprikken" en/of "Ik steek je dood" en/of "Ik steek je voordeur in de fik", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2. hij op of omstreeks 03 september 2005 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je aan mijn vrienden komt dan ben je van mij, ik maak je helemaal dood" en/of "Ik pak je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 3. hij op of omstreeks 02 april 2005 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,93 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; 4. hij te Alkmaar op of omstreeks 02 april 2005 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Bierkade, in elk geval op een weg; 5. hij op of omstreeks 02 april 2005 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bierkade, met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse (gelet op de toen geldende omstandigheden) toegestaan en/of verantwoord was, met de door hem bestuurde personenauto (zonder noodzaak) geheel of gedeeltelijk op/tegen/over de aan de rechterzijde van die weg bevindende trottoirband en/of brugband is gereden en/of gebotst en zodoende/in elk geval de door hem bestuurde personenauto onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden tengevolge waarvan hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto op/tegen de zich aan de linkerzijde van die weg bevindende horecainrichting (cafe De Bierbron) is opgebotst en/of aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 1. hij op 23 augustus 2005 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend * een zakmes ter hand genomen en tevoorschijn gehaald en * dat mes opengeklapt en * dat mes gehouden in de richting van die [slachtoffer 1] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Zal ik je even lek prikken" en "Ik steek je dood" en "Ik steek je voordeur in de fik"; 2. hij op 03 september 2005 in de gemeente Alkmaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je aan mijn vrienden komt dan ben je van mij, ik maak je helemaal dood" en "Ik pak je"; 3. hij op 02 april 2005 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,93 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn; 4. hij te Alkmaar op 02 april 2005 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [slachtoffer 3], als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Bierkade; 5. hij op 02 april 2005 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig, (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Bierkade, met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en verantwoord was, met de door hem bestuurde personenauto zonder noodzaak tegen de zich aan de rechterzijde van die weg bevindende trottoirband is gereden en de door hem bestuurde personenauto onvoldoende onder controle heeft gehad/gehouden, tengevolge waarvan hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de zich aan de linkerzijde van die weg bevindende horeca-inrichting (café De Bierbaron) is aangereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: De voortgezette handeling van: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en Bedreiging met brandstichting Ten aanzien van feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht Ten aanzien van feit 3: Overtreding van artikel 8, tweede lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 Ten aanzien van feit 4: Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994 Ten aanzien van feit 5: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 6. MOTIVERING VAN DE STRAF. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte, die ten tijde van het begaan van de feiten onder 3, 4 en 5 zestien jaar oud was, heeft -na een avond stappen- zonder toestemming de auto van zijn moeder weggenomen, is met deze auto door het centrum van Alkmaar gereden en is daarbij -met hoge snelheid- tegen een café aangereden. Uit bloedonderzoek bleek het alcoholgehalte van verdachte 0,93 milligram alcohol per milliliter bloed te zijn. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen enkele rekening te houden met het gevaar dat voor andere weggebruikers zou kunnen ontstaan. Voorts heeft verdachte in een tijd van enkele weken een tweetal mensen met de dood bedreigd. Bij één van deze gelegenheden heeft hij ook gedreigd brand te stichten. Dit zijn ernstige feiten. De rechtbank rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, gedateerd 5 september 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder tot straf is veroordeeld, maar wel terzake van rijden zonder rijbewijs een transactie heeft betaald. - het over de verdachte uitgebrachte rapport Basisonderzoek inverzekeringstelling gedateerd 5 september 2005 van E. Dronrijp als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de kinderbescherming; - een brief van de gezinsvoogd A.H.S. Dammer, verbonden aan Bureau Jeugdzorg, gedateerd 29 september 2005, inhoudende -voor zover van belang-: [verdachte] houdt zich niet aan de afspraken (de rechtbank begrijpt: de voorwaarden waaronder verdachte geschorst is uit voorlopige hechtenis). De gezinsvoogd en ook de heer Ter Laak (trajectbegeleider Workwise) zien [verdachte] steeds verder afglijden; - een brief van de gezinsvoogd A.H.S. Dammer, verbonden aan Bureau Jeugdzorg, gedateerd 21 november 2005, met als bijlage een brief van H. ter Laak, ITBer Rentray, gedateerd 7 november (de rechtbank leest: 2005). De brief van de gezinsvoogd houdt in –voor zover van belang-: Gebleken is dat [verdachte] een jongen is die goed functioneert binnen een zwaar gestructureerde omgeving, immers binnen het gesloten en besloten kader functioneert [verdachte] goed en laat hij nauwelijks gedragsproblemen zien. [verdachte] legt alles buiten zichzelf neer en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen keuzes. [verdachte] lijkt zichzelf te overschatten. [verdachte] kan zichzelf niet begrenzen, accepteert geen gezag. Hij heeft externe sturing en begrenzing nodig om zich te ontwikkelen. Zodra de externe sturing en begrenzing wegvalt is de kans op recidive groot. De brief van de H. ter Laak, ITBer van Rentray houdt in –voor zover van belang-: Ik beveel aan [verdachte] de nodige structuur te bieden in de vorm van een plaatsing in een inrichting, misschien wel voor een wat langere tijd, zodat hij wat rust krijgt en iets met zijn leven kan beginnen. [verdachte] moet structuur geboden krijgen, anders loopt hij volledig vast. - het over de verdachte uitgebrachte rapport raadsonderzoek strafzaken gedateerd 17 januari 2006 van E. Dronrijp als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de kinderbescherming, inhoudende –voor zover van belang-: [verdachte] heeft veel structuur en begeleiding nodig. Gebleken is dat moeder en stiefvader niet bij machte zijn om [verdachte] dit thuis te bieden. Er wordt [verdachte] geen duidelijkheid geboden, die hij juist zo nodig heeft, ook gezien de bij hem geconstateerde zwakbegaafdheid. [verdachte] lijkt goed te gedijen in een setting waar veel structuur geboden wordt. De Raad acht een PIJ-maatregel in het belang van [verdachte], zodat hij zich op een zo goed mogelijke manier naar volwassenheid kan ontwikkelen. Belangrijke aandachtspunten zijn: inzicht in gedrag en handelen binnen de maatschappij, opleiding en toekomstperspectief, middelengebruik en het omgaan met gezag. De Raad acht een PIJ-maatregel de meest passende strafrechtelijke afdoening voor [verdachte], met als voorkeur de Rijksinrichting voor jongens Den Engh. [verdachte] heeft geen inzicht in zijn eigen gedrag en handelen en legt de schuld geheel bij een ander. Bij [verdachte] lijkt er kans te zijn op een verhoogde kans op recidive. De Raad adviseert de rechtbank [verdachte] te veroordelen tor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het psychiatrisch rapport, opgesteld door H.V. Warnaar, (kinder- en jeugd) psychiater, gedateerd 30 december 2005 inhoudende onder meer: De persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene is gestoord verlopen. Zijn gewetensontwikkeling is lacunair en moet van buitenaf ondersteund worden. Er is sprake van zwakbegaafdheid en eerder gediagnosticeerde ADHD en een ernstige gedragsstoornis die zich dreigt te ontwikkelen tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Bovengenoemde ontwikkeling en psychische stoornis worden nog versterkt door gebruik en/of misbruik van cannabis en alcohol. Door zijn gebrek aan inzicht en overzicht van zijn daden, zijn prikkelgevoeligheid en het zich moeilijk kunnen verplaatsen in de ander is er een sterk verband met het gepleegde. Onderzoeker acht betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar. De kans op herhaling en/of escalatie acht de onderzoeker zeer groot. Behandeling is aangewezen. In het verleden bleek betrokkene wel goed te kunnen functioneren binnen een besloten instelling. Thuis liep het daarna weer mis. Geadviseerd wordt daarom plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geschikt voor jongens van betrokkene’s cognitieve niveau zoals bijvoorbeeld Den Engh. Speciale aandacht verdient scholing, het leren omgaan met agressie en frustratie, het leren omgaan met alcohol en cannabis, het accepteren van bevoegd (zowel ouderlijk als ander) gezag. Verder (motiveren voor) behandeling van zijn ADHD. Buiten het kader van een PIJ lijken er mijns inziens weinig reële mogelijkheden tot het volgen van een beroepsopleiding en het niet op korte termijn terugvallen in recidive. De deskundige is ter terechtzitting gehoord en heeft daarbij verklaard bij zijn conclusie te blijven, in het bijzonder dat een lichter middel dan een PIJ onvoldoende structuur zal bieden om een positieve ontwikkeling bij verdachte teweeg te brengen. Met de conclusie van dit rapport en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting kan de rechtbank zich verenigen. Het psychologisch rapport, opgesteld door drs. D. Lettinga, gezondheidspsycholoog, gedateerd 20 december 2005 inhoudende onder meer: Vanaf in ieder geval betrokkene’s zesde jaar is er sprake van zwakbegaafdheid. Rond zijn twaalfde ontwikkelde betrokkene forse gedragsstoornissen. Zijn gewetensfunctie is lacunair en de empathie is verstoord. Zijn ouderlijk milieu kon hem onvoldoende begrenzen en aansturen. Vanuit het onderhavige psychologische onderzoek kan geconcludeerd worden dat betrokkene een psychische stoornis heeft in de zin van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze stoornis was tijdens het begaan van de tenlastegelegde feiten zonder meer actueel. De gebrekkige ontwikkeling kan benoemd worden als een forse gedragsstoornis, die zich lijkt te ontwikkelen als een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Hiernaast is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD met impulsiviteit. Tenslotte is bij betrokkene middelengebruik aan de orde in de vorm van alcohol en weed. De hiervoor aangegeven stoornissen, welke zich manifesteren door een zeer zwakke agressie- en impulsiviteitbeheersing, een lacunaire gewetensvorming en gebrek aan realiteitszin, hebben een uitgesproken verband met de gepleegde delicten. Betrokkene heeft besef van het wederrechtelijke van zijn handelen, maar is door de gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens minder dan de gemiddelde mens in staat om conform dit besef zijn wil te bepalen. Onderzoeker acht de kans op herhaling buitengewoon hoog. Hulpverlening is voor betrokkene geïndiceerd, waarbij gedacht wordt aan een intramurale plaatsing in de vorm van een PIJ-maatregel. Met PIJ Den Engh is met betrekking tot een mogelijke plaatsing contact opgenomen. Gezien het feit dat eerdere begeleiding in het civielrechtelijke kader geen vruchten heeft afgeworpen, lijkt continuering van deze hulpvorm niet wenselijk. Aandachtspunten in het kader van een PIJ-maatregel zijn structuur, impulsiviteit- en agressieregulering, resocialisatie en ADHD-behandeling. Onderzoeker is van mening dat betrokkene uitsluitend binnen het strakke kader van een PIJ-plaatsing een beroepsopleiding kan volgen en tot een andere houding kan worden geconditioneerd. Voorts heeft betrokkene zo weinig therapeutische winst behaald uit eerdere behandelingen, dat aan het effect van therapie wordt getwijfeld. Ter terechtzitting heeft de deskundige verklaard dat een PIJ het enige middel is om tot bijsturing van de ontwikkeling van verdachte te komen. Met de conclusie van dit rapport en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting kan de rechtbank zich verenigen. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf op haar plaats is. Bij de bepaling van de duur en de vorm van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen. De rechtbank zal, gezien de ernst van de strafbare feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een lagere straf dan gevorderd een passende reactie op de bewezenverklaarde feiten. 7. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL De rechtbank is, gelet op het onderzoek op de terechtzitting, van oordeel dat aan het door de wet vereiste gevaarscriterium, te weten in dit geval dat “de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist” is voldaan. Bovendien blijkt uit de met betrekking tot verdachte uitgebrachte rapportage dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Voor het bewezenverklaarde is voorlopige hechtenis toegelaten. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan. De rechtbank zal daarom plaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevelen. De rechtbank wijst er volledigheidshalve op, dat deze plaatsing gemaximeerd is tot 2 jaar, nu de maatregel wordt opgelegd terzake van misdrijven die niet zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Gelet op de in de rapporten omschreven problematiek rond verdachte en de op de terechtzitting van de getuige/deskundige Warnaar verkregen informatie, adviseert de rechtbank de verdachte in het kader van de te bevelen maatregel te plaatsen in Rijksinrichting voor jongens Den Engh. 8. MOTIVERING VAN DE BIJKOMENDE STRAF Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde is de rechtbank van oordeel dat als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen dient te worden opgelegd. Met betrekking tot de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is artikel 60 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing op de rij-ontzegging. De praktische betekenis hiervan is dat de ontzegging van de rijbevoegdheid per feit dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank dient aangenomen te worden dat deze jurisprudentie gelet op haar algemene wetsystematische karakter ook op het jeugdstrafrecht van toepassing is. Derhalve wordt de toepasselijkheid van artikel 60 van het Wetboek van Strafrecht niet uitgesloten op grond van de algemene regeling van artikel 77a Wetboek van Strafrecht. De regeling van artikel 77gg van het Wetboek van Strafrecht dat voor het jeugdstrafrecht een cumulatieverbod bevat bij samenloop van meer feiten geldt alleen voor hoofdstraffen. Nu bovendien naar het oordeel van de rechtbank de toepasselijkheid van artikel 60 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover het de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen betreft, niet is uitgesloten op grond van artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht, kan de regeling van artikel 77gg niet als een vervangende samenloopregeling voor de ontzegging van de rijbevoegdheid in het jeugdstrafrecht worden beschouwd. De rechtbank zal daarom de ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen volgens de regels die worden toegepast in het volwassenenstrafrecht. In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat een ontzegging dient te worden opgelegd voor feit 5. Ingevolge artikel 180, zevende lid van de Wegenverkeerswet 1994 wordt de termijn van de ontzegging verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Dat betekent dat de duur van de straf zal worden verlengd met de tijd dat de aan verdachte op te leggen PIJ-maatregel van kracht zal zijn. Indien de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid in onvoorwaardelijke vorm, zoals gevorderd door de officier van justitie, zou opleggen, zou verdachte na zijn invrijheidstelling nog geruime tijd niet mogen rijden. Naar het oordeel van de rechtbank zal verdachte na zijn terugkeer in de samenleving er baat bij hebben dat zijn resocialisatie niet wordt belemmerd door een onvoorwaardelijke ontzegging. Daarom zal de rechtbank de gevorderde ontzegging in voorwaardelijke vorm opleggen. 9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77r, 77s, 77x (nieuw), 77y, 77z, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 11, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 10. BESLISSING De rechtbank: Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 3 maanden. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Beveelt voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen. Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Beveelt dat deze straf, ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Steijnen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J. Westdorp en mr. R.M. Steinhaus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2006.