Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2100

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660131-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank stelt dat voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake moet zijn van een aanmerkelijke schuld. Ingevolge de zogenaamde Garantenstellung leidt een door een automobilist gemaakte fout, bijvoorbeeld het verkeerd inschatten van een verkeerssituatie, al gauw tot een aanmerkelijk schuld omdat dit soort fouten op grond van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die op een verkeersdeelnemer rust niet gemaakt hadden mogen worden. Uit de omstandigheden van dit ongeval leidt de rechtbank af dat er geen duidelijke oorzaak is aan te wijzen die verklaart dan wel aannemelijk maakt waarom verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is gekomen. Deze onduidelijkheid dient in het voordeel van verdachte uitgelegd te worden hetgeen er toe leidt dat in dit geval niet vastgesteld kan worden dat de grove verkeersfout die verdachte gemaakt heeft, hem dusdanig te verwijten valt dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/660131-05 Uitspraak d.d. : 22 februari 2006 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen] geboren op : [geboortedatum en -plaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2006. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 30 augustus 2005 te Blerick, in elk geval in de gemeente Venlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen), daarmede rijdende over de weg, de Maasbreeseweg (komende uit de richting Maasbree en gaande in de richting Venlo), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting midden op de rijbaan een doorgetrokken streep op de weg was aangebracht - een gezien zijn, verdachtes, rijrichting naar rechts verlopende bocht op een dusdanige manier te nemen, althans in- of uit te rijden, dat hij verdachte, althans onvoldoende rechts te houden, zodat hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven op de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft, welke was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een personenauto (merk Ford) zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die personenauto (merk Ford), waarna hij, verdachte, de controle over het door hem, bestuurde voertuig heeft verloren en (gezien zijn, verdachtes, oorspronkelijke rijrichting) verder naar links is gegaan, op het moment dat over die gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft (de bestuurder van) een motorfiets zo dicht was genaderd, dat (ook) een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en (de bestuurder) van de motorfiets, waardoor de bestuurder van de motorfiets ten val is gekomen, door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bestuurder van de motorfiets) werd gedood; (Art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994) Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 30 augustus 2005 te Blerick, gemeente Venlo, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Volkswagen), daarmee rijdende op de weg, de Maasbreeseweg (komende uit de richting Maasbree en gaande in de richting Venlo), en toen aldaar - terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting midden op de rijbaan een doorgetrokken streep op de weg was aangebracht - een gezien zijn, verdachtes, rijrichting naar rechts verlopende bocht op een dusdanige manier heeft genomen, althans is in- of uitgereden, dat hij verdachte, althans onvoldoende rechts heeft gehouden, zodat hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig zich geheel of gedeeltelijk heeft begeven op de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft, welke was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een personenauto (merk Ford) zo dicht was genaderd dat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die personenauto (merk Ford), waarna hij, verdachte, de controle over het door hem, bestuurde voertuig heeft verloren en (gezien zijn, verdachtes, oorspronkelijke rijrichting) verder naar links is gegaan, op het moment dat over die gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft (de bestuurder van) een motorfiets zo dicht was genaderd, dat (ook) een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en (de bestuurder) van de motorfiets, waardoor de bestuurder van de motorfiets ten val is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (Art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994) De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 februari 2006 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onvoldoende bij de les is geweest en dat verdachte zich niet heeft gerealiseerd wat het betekent als je in de auto stapt en aan het verkeer gaat deelnemen. De officier van justitie stelt zicht op het standpunt dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu er geen sprake is van een voldoende mate van schuld en daarmee ontslag van rechtsvervolging dient te volgen voor het subsidiair ten laste gelegde, wegens afwezigheid van alle schuld. De rechtbank echt niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit het ter plaatse uitgevoerde technisch onderzoek, de verklaring van de bij het ongeval betrokken getuige [getuige], bestuurster van de tegemoetkomende personenauto (merk Ford), en de verklaring van verdachte komt het navolgende naar voren. Op 30 augustus 2005 omstreeks 7.30 uur reed verdachte in de door hem bestuurde personenauto (Volkswagen) over de Maasbreeseweg (N275), komende uit de richting Maasbree in de richting Venlo. Tussen de hectometerpalen 3.5 en 3.6, in een (gezien vanuit verdachtes rijrichting) flauwe bocht naar rechts reed verdachte zodanig, dat de door hem bestuurde personenauto geleidelijk de rechterrijbaan verliet en de middenas van de weg, die in verdachtes rijrichting was gemarkeerd met een doorgetrokken streep, deels overschreed. Verdachtes Volkswagen kwam vervolgens ongeveer 34 meter na hectometerpaal 3.6 in aanraking met de hem tegemoetkomende Ford, bestuurd door [getuige]. Tengevolge daarvan werd het linkervoorwiel van de Volkswagen, welk voorwiel zich op dat moment ongeveer 1,1 meter links naast de asstreep bevond, vernield. Vervolgens kwam de Volkswagen op ongeveer 38,4 meter voorbij hectometerpaal 3.6 frontaal in aanraking met de achter de Ford in de richting Maasbree rijdende motor, bestuurd door [slachtoffer]. De bestuurder van de motor ging dientengevolge hoogstwaarschijnlijk over het dak van de Volkswagen en kwam op de achterruit van de Volkswagen en vervolgens op het wegdek terecht. De Volkswagen heeft de motor mee teruggenomen richting Venlo waarna de Volkswagen en de motor vervolgens in de linkerberm tot stilstand zijn gekomen. De bestuurder van de motor, [slachtoffer], is zwaargewond naar het ziekenhuis overgebracht en daar vervolgens op 14 september 2005 overleden. Verdachte is tengevolge van de aanrijding lichtgewond geraakt. Geen van de bij de aanrijding betrokken voertuigen vertoonde -vóór de aanrijding- technische gebreken. Tijdens de aanrijding was het dag, het was droog en het wegdek was droog. Er waren geen atmosferische omstandigheden die het zicht belemmerden. Geen van de bij de aanrijding betrokken voertuigen reed met een hogere snelheid dan de ter plekke toegestane snelheid van 80 km per uur. Voorop stelt de rechtbank dat voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake moet zijn van een aanmerkelijke schuld. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Ingevolge de zogenaamde Garantenstellung leidt een door een automobilist gemaakte fout, bijvoorbeeld het verkeerd inschatten van een verkeerssituatie, al gauw tot een aanmerkelijk schuld omdat dit soort fouten op grond van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die op een verkeersdeelnemer rust niet gemaakt hadden mogen worden. Het dusdanig overschrijden van de middenas dat dit leidt tot een aanrijding met het tegemoetkomend verkeer is een dusdanige verkeersfout die in beginsel aanleiding geeft te veronderstellen dat er sprake is van aanmerkelijke schuld. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er in het concrete geval aanleiding is om op deze gedachtegang een uitzondering te maken. De rechtbank betrekt bij deze afweging de volgende omstandigheden. Uit het hierbovenstaand feitelijk relaas komt naar voren dat verdachte in plaats van met de flauwe bocht naar rechts mee te sturen rechtdoor heeft gestuurd, waardoor hij steeds verder op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte de aanrijding op geen enkele wijze heeft zien aankomen, dit gelet op de verklaring van [getuige] dat verdachte geleidelijk aan steeds meer op haar weghelft terechtkwam en niet blijkt van enige poging van verdachte om de aanrijding te voorkomen door te pogen weg te sturen en/of te remmen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij op de betreffende weg reed met een snelheid van ongeveer 80 km per uur, maar dat hij niet weet hoe hij op de andere weghelft terecht is gekomen en dat hij geen tegenliggers heeft gezien, geen auto en ook geen motorrijder. Verdachte kan zich niets herinneren van de aanrijding. Verdachte heeft verklaard dat hij zich pas realiseerde dat hij betrokken was geweest bij een ongeval toen hij op gegeven moment wakker werd, zijn ogen open deed en zag dat de hele voorruit kapot was. Hij voelde pijn aan zijn nek, zag dat de auto helemaal aan de voorzijde in elkaar zat, keek door de zijruit en zag dat een motorrijder op de weg lag. Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij verdachte nadat deze uit de auto was gestapt heeft horen zeggen: "Ik weet het niet, ik weet het niet. Ik deed op eens mijn ogen open en toen had ik allemaal rood voor mijn ogen." Dit laatste acht deze getuige verklaarbaar omdat verdachte op dat moment een bloedende hoofdwond had. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen dat op het moment van het ongeval verdachtes aandacht van het verkeer zou zijn afgeleid omdat hij met iets anders dan het besturen van zijn auto is bezig geweest. Hoewel verdachte verklaart dat hij opeens “wakker” werd, zijn er geen concrete omstandigheden aan te wijzen die aannemelijk zouden kunnen maken waarom verdachte tijdens het autorijden in slaap zou zijn gesukkeld. Verdachte was een gezonde jongeman die een normale nachtrust had genoten. Ook was er geen sprake van middelengebruik dat de rijvaardigheid negatief zou kunnen beïnvloeden. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen duidelijke oorzaak is aan te wijzen die verklaart dan wel aannemelijk maakt waarom verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is gekomen. Deze onduidelijkheid dient in het voordeel van verdachte uitgelegd te worden hetgeen er toe leidt dat in dit geval niet vastgesteld kan worden dat de grove verkeersfout die verdachte gemaakt heeft, hem dusdanig te verwijten valt dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht wel de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft in dit kader aangevoerd dat er ten gevolge van een black out sprake is van een verontschuldigbare onmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is voor het honoreren van een beroep op afwezigheid van alle schuld vereist dat verdachte aannemelijk maakt dat hem geen enkel verwijt treft. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierin niet is geslaagd, te meer daar verdachte aangeeft dat bij medisch onderzoek geen aanwijsbare oorzaak voor een mogelijke black out is gevonden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 30 augustus 2005 te Blerick, gemeente Venlo, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Volkswagen), daarmee rijdende op de weg, de Maasbreeseweg (komende uit de richting Maasbree en gaande in de richting Venlo), en toen aldaar - terwijl gezien zijn, verdachtes, rijrichting midden op de rijbaan een doorgetrokken streep op de weg was aangebracht - onvoldoende rechts heeft gehouden, zodat hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig zich gedeeltelijk heeft begeven op de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft, welke was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, op het moment dat een personenauto (merk Ford) zo dicht was genaderd dat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die personenauto (merk Ford), waarna hij, verdachte verder naar links is gegaan, op het moment dat over die gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft (de bestuurder van) een motorfiets zo dicht was genaderd, dat (ook) een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en (de bestuurder) van de motorfiets, waardoor de bestuurder van de motorfiets ten val is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt en het verkeer op de weg werd gehinderd; Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende overtreding: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De overtreding is strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 8 februari 2006 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de tijd van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd die niet te begrijpen aangezien naar de mening van de raadsman de richtlijnen een werkstraf van 40 uren en 1 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid aangeven. 11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met het volgende. De omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde laat onverlet dat er een causaal verband is tussen het verkeersgedrag van verdachte en het overlijden van de motorrijder. Door dit ongeval is een echtgenoot en vader plots aan zijn jonge gezin ontrukt, hetgeen onmiskenbaar veel verdriet voor de nabestaanden met zich meebrengt. Verdachte lijkt zich hiervan terdege bewust en zal deze verantwoordelijkheid met zich mee moeten dragen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte en de persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd nu de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank legt een hogere straf op dan door de verdediging bepleit, omdat de rechtbank bewezen acht dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 100 uren en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. De rechtbank zal voorts bepalen dat de werkstraf binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van deze zaak zal zijn voltooid. Bij de oplegging van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de rechtbank overwogen dat het algemene belang van de verkeersveiligheid dient te prevaleren boven het door verdachte genoemde persoonlijk belang. Met het daarnaast opleggen van een (deels) voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11.3 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade. [benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 544,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen. Aangezien de in de vordering vermelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard. Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91 Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 177, 179 BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 100 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast; verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid; ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden; bepaalt dat van deze bijkomende straf 12 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte voor het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht; verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], niet-ontvankelijk in haar vordering. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, A.J.M. Huisman-Kreijn en N.H.W. Montulet - van der Meer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 februari 2006.