Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2184

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-004455-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijspraak in moordzaak Twello. Het hof acht niet bewezen dat verdachte de man is geweest die het slachtoffer heeft staan opwachten en vervolgens heeft neergestoken. De sigarettenpeuk met daarop DNA-sporen van verdachte biedt gelet op de overige omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten. Dat de rennende man de persoon is geweest die kort daarna de dodelijke messteken heeft toegebracht valt evenmin te bewijzen. Geen sporen van verdachte op plaats delict.


Uitspraak

Parketnummer: 21-004455-05 Uitspraak d.d.: 22 februari 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 2 september 2005 in de strafzaak tegen VERDACHTE, geboren te geboorteplaats op geboortedatum, wonende te adres. Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 januari 2006, 27 januari 2006 en 8 februari 2006 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het ten aanzien van feit 1 tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Vooropgesteld wordt dat in deze zaak met betrekking tot de gewelddadige dood van het slachtoffer door de politie uitgebreid onderzoek is verricht, waarbij zowel in 2001 als na hervatting van het onderzoek in 2004 ook het Nederlands Forensisch Instituut herhaaldelijk is ingeschakeld. Een groot aantal getuigen is gehoord, van wie sommigen diverse keren. Ook verdachte is uitgebreid verhoord. Hij heeft kort na zijn aanhouding in februari 2001 verschillende verklaringen afgelegd waarbij hij over allerlei zaken de nodige uitleg heeft gegeven. Van meet af aan heeft hij zich op het standpunt gesteld dat hij niet schuldig is aan de dood van het slachtoffer. Vanaf medio maart 2001 heeft verdachte er voor gekozen om van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Verdachte is in mei 2001 in vrijheid gesteld omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Vanaf het moment dat verdachte in 2005 opnieuw in deze zaak als verdachte werd aangehouden heeft hij zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen, hetgeen hij vervolgens zowel in eerste aanleg bij de rechtbank als ook bij het hof in hoger beroep heeft gedaan. Het hof heeft op grond van de processtukken en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting de volgende gegevens, voor zover voor de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde feit van belang, als objectief vaststaande feiten aangenomen: ? Het slachtoffer is op 15 januari 2001 ’s avonds omstreeks 18.56 uur, met diverse steek- en snijwonden in zijn bovenlichaam, bloedend aangetroffen in de nabijheid van zijn woning; ? Het slachtoffer is ter plaatse overleden. Blijkens het sectieverslag heeft het oplopen van de steek- en snijverwondingen de dood tot gevolg gehad; ? Op het lichaam en de kleding van het slachtoffer zijn noch DNA-sporen noch andere sporen van verdachte aangetroffen. ? Op het lichaam en op de kleding van verdachte zijn geen DNA-sporen of andere sporen van het slachtoffer aangetroffen; ? Er is niet een mes gevonden waarvan kan worden vastgesteld dat daarmee de dodelijke steken zijn toegebracht; ? Op ongeveer 150 meter afstand van de plaats delict bevindt zich een technisch gebouw van de KPN. In het portiek daarvan is een peuk van het merk Marlboro aangetroffen met daarop DNA-sporen van verdachte. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal een scenario geschetst waarin verdachte het feit heeft gepleegd. Dit scenario komt, summier weergegeven, op het volgende neer. Verdachte heeft op geruime afstand van de woning van het slachtoffer in het portiek van het KPN-gebouw enige tijd staan wachten. Hij heeft daar toen een sigarettenpeuk achtergelaten. Toen het slachtoffer uit diens woning naar buiten kwam, is verdachte naar hem toe gerend en heeft hij hem met een mes om het leven gebracht. Het hof is tot het oordeel gekomen dat dit door de advocaat-generaal geschetste scenario een mogelijk scenario is, maar dat dit niet betekent dat dit het enig denkbare scenario is. Het hof is bij de beoordeling van de bewijsmiddelen in hoofdzaak met de navolgende twee vragen geconfronteerd: 1. Staat wettig en overtuigend vast dat verdachte de man is die zich bij het KPN-gebouw ophield? 2. Staat wettig en overtuigend vast dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken? 1. De man bij het KPN-gebouw a. Herkenning Vier getuigen hebben op de avond van de 15e januari 2001 een man zien staan in het portiek van het KPN-gebouw omstreeks half zeven, kwart voor zeven. Deze man was gekleed in donkere kleding, rookte een of twee sigaretten en rende plotseling weg in de richting waar later het slachtoffer werd neergestoken. Drie van deze getuigen hebben verklaard dat ze verdachte kenden uit de tijd vóór 15 januari 2001, dat de man weliswaar qua postuur leek op verdachte, maar dat zij hem die avond niet hebben herkend. In 2004, nadat het onderzoek is heropend, wordt door twee getuigen weliswaar de naam van verdachte genoemd als degene die zich op de bewuste 15e januari 2001 bij het KPN-gebouw zou hebben opgehouden, maar bij de verhoren bij de rechter-commissaris in 2005 verklaren de getuigen dat zij de man niet hebben herkend als zijnde verdachte. Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze verklaringen niet vast dat verdachte degene is geweest die bij het KPN-gebouw heeft gestaan kort voorafgaand aan het delict. b. De sigarettenpeuk De in het portiek van het KPN-gebouw gevonden sigarettenpeuk van het merk Marlboro is volgens de politie de enige “verse” peuk die daar is aangetroffen. Op deze peuk is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Vier getuigen hebben gezien dat de man in het portiek van het KPN-gebouw heeft staan roken. Verdachte heeft verklaard dat hij Marlboro-sigaretten rookt en dat hij overal in Twello rookte, ook bij het KPN-gebouw. Naar het oordeel van het hof kan uit deze gegevens niet worden afgeleid dat het verdachte is geweest die vlak voor het tijdstip van de dood van het slachtoffer in het portiek van het KPN-gebouw heeft gestaan. Daarbij gelden de volgende overwegingen: ? Niet met zekerheid is vast te stellen of, en zo ja op welk tijdstip de bewuste sigarettenpeuk op 15 januari 2001 door verdachte is achtergelaten. Het aantreffen van een zogenaamde “verse sigarettenpeuk” in een portiek betekent naar het oordeel van het hof niet meer dan dat het resterende witte papier van die sigarettenpeuk (nog) niet is aangetast door weersinvloeden. Naar algemene ervaringsregelen verkleurt immers wit sigarettenpapier naar een gelige kleur onder invloed van vochtinwerking. In het dossier bevinden zich ook foto’s van dergelijke verkleurde sigarettenpeuken. De aangetroffen witte peuk lag echter binnen in het portiek en was daarmee onttrokken aan rechtstreekse weersinvloeden, zoals regen of sneeuw. Gelet op een en ander valt de mogelijkheid niet uit te sluiten dat verdachte de peuk daar al eerder die dag of zelfs één van de dagen ervoor heeft achtergelaten. ? Volgens alle vier bovengenoemde getuigen heeft de man een sigarettenpeuk weggegooid/weggeschoten. Twee getuigen verklaren dat de man de peuk pas heeft weggegooid nadat hij was gaan rennen, en dus op het terrein buiten het portiek. Alleen volgens de getuige X is sprake geweest van twee sigaretten. De tweede was volgens hem een joint. Uit de verklaring van deze getuige leidt het hof af dat de peuk van deze joint bij het wegschieten is teruggeketst tegen de binnenmuur van het portiek en vervolgens in het portiek is terechtgekomen. De getuige heeft de (half opgerookte) joint nog dezelfde avond in het portiek gevonden en vervolgens weggegooid. Gelet op een en ander staat van deze peuk (joint) vast dat deze niet de later door de politie in beslaggenomen peuk van het merk Marlboro is geweest. Uit geen van de getuigenverklaringen valt enig bewijs te putten met betrekking tot de vraag of en, zo ja hoe laat verdachte de aangetroffen sigarettenpeuk Marlboro met DNA-sporen van verdachte die avond in het portiek heeft achtergelaten. Ook op deze grond blijft de mogelijkheid open dat de betreffende peuk daar op een eerder moment door verdachte is achtergelaten. ? De getuige Y heeft verklaard dat hij de man in het portiek op een gegeven moment een wit spul (waarschijnlijk witte kauwgom) in de deurbel heeft zien duwen. Het betreffende materiaal is op DNA-sporen onderzocht. Het bij dit onderzoek aangetroffen DNA komt niet overeen met het DNA van verdachte. 2. Is verdachte de dader van de steekpartij? Voorop staat dat er geen direct bewijs is dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes. Er zijn daarvoor geen sporen aangetroffen bij verdachte en bij het slachtoffer en uit het onderzoek is niet gebleken dat getuigen iets hebben waargenomen van de steekpartij. Bij zijn overwegingen heeft het hof ook nog betrokken dat volgens de moeder van het slachtoffer diens laatste woorden waren: “Die Turk heb mien-e-stokken met een me...”. Verdachte is weliswaar van Turkse komaf, maar naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat hiermee uitsluitend verdachte kan zijn bedoeld. In het door de advocaat-generaal geschetste scenario is de man bij het KPN-gebouw degene die het slachtoffer heeft gestoken. Bij de beantwoording van de vraag wie er heeft gestoken moet voorop staan dat er zich in het dossier geen rechtstreeks bewijs bevindt dat de rennende man en de dader dezelfde persoon zijn geweest. Hoewel er slechts zeer weinig tijd ligt tussen het moment dat de man volgens de getuigen bij het KPN-gebouw wegrende in de richting van de plek waar het slachtoffer kort daarna werd neergestoken en het moment dat getuigen uit de richting van die plek iemand hoorden schreeuwen, staat naar het oordeel van het hof zonder meer niet vast dat de man bij het KPN-gebouw dezelfde persoon is als degene die het slachtoffer heeft gestoken. Een getuige heeft gezien dat twee personen met elkaar in gevecht waren. Over hun postuur heeft hij verklaard dat deze personen even lang waren. Het slachtoffer was 1.73 meter lang, terwijl daarentegen de lengte van de man uit het KPN-gebouw volgens getuigen ongeveer 1.85 á 1.90 meter was en verdachte ongeveer 1.95 meter lang is. Bij gebreke van enig ander bewijs valt niet uit te sluiten dat het niet de man bij het KPN-gebouw maar een ander is geweest die de fatale messteken heeft toegebracht. In dit verband acht het hof mede van belang dat door de verschillende getuigen niet eenduidig is verklaard over zowel de looprichting van de man nadat zij hoorden schreeuwen, als over diens kleding. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot de overtuiging te komen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Verdachte wordt derhalve van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit vrijgesproken. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: 2. Hij op 06 januari 2005 te Twello, gemeente Voorst, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, en een geldbedrag (20 euro) toebehorende aan A, 3. Hij op 06 januari 2005 te Glanerbrug, gemeente Enschede en Twello, gemeente Voorst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan A en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van en valse sleutel, te weten een pincode behorend bij een bankpas (op naam van die A), naar een pinautomaat is gereden en vervolgens de pinpas in de pinautomaat heeft geschoven, althans gedaan; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen A, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en bedreiging hierin bestonden, dat verdachte deze A: - tegen haar lichaam heeft geslagen en - een stroomstootwapen heeft getoond 4. Hij op een tijdstip in de periode van 1 september 2004 tot en met 31 december 2004 te Twello, gemeente Voorst ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd A opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, zijn arm om haar keel heeft geslagen en vervolgens zijn arm heeft aangetrokken en met zijn handen haar keel heeft dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 5. Hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2004 tot en met 18 januari 2005 te Twello, gemeente Voorst en te Enschede en te Deventer, telkens opzettelijk mishandelend A: - meermalen in haar gezicht en/of tegen haar hoofd, heeft geslagen en/of heeft gestompt en - in haar hand heeft gebeten en - een werkend/aangezet stroomstootwapen, op haar arm, heeft gezet, waardoor deze A pijn heeft ondervonden; 6. Hij op tijdstippen in de periode van 01 juli 2004 tot en met 18 januari 2005 te Twello, gemeente Voorst en/of te Enschede en te Deventer, telkens A heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend deze A de woorden toegevoegd: “Ik pak jou, ik pak je toch, je zult er voor boeten, serieus. Ik sla je verrot Loes, ik zweer het je. Ik sla je half dood of verlamd. Als ik vanavond kom dan krijg je klappen of een blauw oog als kado. Ik druk peuken op je uit. Ik breek je nek. Je krijgt me toch een klappen. Ik zal een lawinepijl of een vlinder in je reet doen en hem aansteken. Ik zal je nek breken. Ik wens je welterusten met: de dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 7. Hij in de periode van 1 juli 2004 tot 25 november 2004 te Twello, gemeente Voorst, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad; 8. Hij op tijdstippen in de periode van 6 oktober 2004 tot en met 18 januari 2005 te Twello, gemeente Voorst en/of te Deventer, een gegevensdrager, te weten (een harde schijf van) een computer, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen bij welke vorenbedoelde afbeeldingen, telkens (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken, telkens in bezit heeft gehad, bestaande die afgebeelde seksuele gedragingen uit: - het naakt poseren van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 12 jaar, althans 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij dit meisje voorovergebogen op haar knieën zat met haar benen uit elkaar en een persoon de anus van dit meisje betastte en - het poseren van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 14 jaar, althans 18 jaar nog niet had bereikt en een stijve penis ter hoogte van haar mond vasthield met haar hand terwijl een persoon haar hoofd vasthield met zijn hand en - het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van meisjes die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt waarbij telkens sprake was van dusdanig poseren dat de geslachtsdeelen van die meisjes nadrukkelijk in beeld werden gebracht en welke wijze van poseren kennelijk bedoeld was om seksuele prikkeling te wekken; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende bewijsmiddelen te twijfelen. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 overweegt het hof dat, voorzover de raadsman langs de weg van de analogie een beroep heeft willen doen op de vervolgingsuitsluitingsgrond van het bepaalde in artikel 316 van het Wetboek van Strafrecht en het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging, het verweer dient te worden verworpen. Aangeefster en verdachte zijn nimmer gehuwd geweest. Artikel 316 van het Wetboek van Strafrecht is dus niet van toepassing. Namens verdachte is aangevoerd dat de onder 4 primair ten laste gelegde poging niet bestaat omdat het misdrijf, de zware mishandeling, niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Het hof verwerpt dit verweer. Uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat het voorgenomen misdrijf niet is voltooid door het handelen van het slachtoffer zelf. Namens verdachte is aangevoerd dat aan het onder 4 primair ten laste gelegde bijten de wederrechtelijkheid ontbreekt nu het slachtoffer daarvoor zelf toestemming zou hebben gegeven. Dit verweer wordt verworpen nu van deze toestemming uit de verklaringen van het slachtoffer op geen enkele wijze blijkt. Namens verdachte is aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen van het onder 8 tenlastegelegde nu: a) de 49 plaatjes zijn aangetroffen te midden van 32970 andere bestanden en hierdoor de kans dat verdachte zich ervan bewust was dat deze plaatjes zich op zijn computer bevonden verkleind wordt, te meer daar de bestanden zich in de, voor een leek als verdachte, ontoegankelijke “afvalruimte” van de computer bevonden; b) de twee plaatjes die niet in de “unallocated clusters” zijn aangetroffen een dusdanig summier aantal betreft dat die vondst niet tot een bewezenverklaring dient te leiden, omdat uit dat aantal geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, kan worden afgeleid. Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. De betreffende afbeeldingen zijn aangetroffen op de harde schijf van de computer van verdachte. Daarmee heeft hij ze in bezit gehad. Het enkele feit dat een aantal afbeeldingen op 18 januari 2005 in de “unallocated clusters” zijn aangetroffen staat er niet aan in de weg dat deze afbeeldingen op een eerder moment wel degelijk voor hem toegankelijk zijn geweest. Het verweer dat het opzet op het bezitten van kinderporno bij verdachte ontbrak omdat er slechts twee plaatjes zijn aangetroffen wordt eveneens verworpen. Nog los van het feit dat het aantal niets zegt over het opzet van verdachte, is van belang dat bij gelegenheid van een internettap (van 6 oktober tot en met 3 november 2004) is komen vast te staan dat verdachte kinderpornosites heeft bezocht, waarmee de aanmerkelijke kans op het in bezit krijgen van kinderpornografisch materiaal bewust op de koop wordt toegenomen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Diefstal. ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden. ten aanzien van het 4 primair bewezenverklaarde: Poging tot zware mishandeling. ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: Mishandeling, meermalen gepleegd. ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl hij het feit begaat met betrekking tot een wapen van categorie II. ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde: Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd. Strafbaarheid van de verdachte Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Nu het hof tot een vrijspraak is gekomen van het onder 1 tenlastegelegde feit, zal de straf in aanzienlijke mate afwijken van de straf zoals die door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en zoals die ook door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal en poging tot diefstal met geweld, mishandeling en poging tot zware mishandeling van zijn jeugdige vriendinnetje. Daarnaast heeft hij haar meermalen bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verder is verdachte in het bezit geweest van een stroomstootwapen en kinderporno. Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister met betrekking tot verdachte is gebleken dat verdachte reeds eerder terzake van misdrijven is veroordeeld. De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het onder 7 en 8 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45, 57, 63, 91, 240b, 285 (oud en nieuw), 300, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De in beslag genomen voorwerpen Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een stroomstootwapen, een harddisk. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de voorwerpen vermeld op de aangehechte beslaglijst (bijlage IV). Aldus gewezen door mr J.W.P. Verheugt, voorzitter, mr M. Barels en mr A. van Waarden, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier, en op 22 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.