Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2232

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505849/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast een nader omschreven gedeelte van een fietspad Dokkum/Ee aan de Tichelwei te Oostrum binnen vier weken na verzending van de brief waarbij dat besluit aan appellant werd medegedeeld, weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen in die zin dat de geplaatste container diende te worden verwijderd en de afscheiding aan de zuidzijde van het fietspad diende te worden gehouden.


Uitspraak

200505849/1. Datum uitspraak: 22 februari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 05/594 en 05/595 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 9 juni 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 3 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast een nader omschreven gedeelte van een fietspad Dokkum/Ee aan de Tichelwei te Oostrum binnen vier weken na verzending van de brief waarbij dat besluit aan appellant werd medegedeeld, weer in de oorspronkelijke staat terug te brengen in die zin dat de geplaatste container diende te worden verwijderd en de afscheiding aan de zuidzijde van het fietspad diende te worden gehouden. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college het besluit van 3 januari 2005 in die zin gewijzigd dat het college aan appellant heeft medegedeeld dat kan worden berust in de omlegging van het fietspad als toen door appellant was verwezenlijkt onder de voorwaarde dat deze werd geasfalteerd en voorzien van een rode slijtlaag. Tevens is de gestelde begunstigingstermijn verlengd tot 1 mei 2005. Bij besluit van 17 maart 2005 heeft het college het tegen deze besluiten door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 22 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M. van Beelen, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door D. Pereboom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 16 van de Wegenwet, voor zover hier van belang, heeft de gemeente ervoor te zorgen dat de binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren.     Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert     Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 2.2.    Zoals is overwogen in de uitspraak van 4 augustus 2005 in zaak no. 200505849/2 van de Voorzitter van de Afdeling naar aanleiding van een verzoek van appellant om een voorlopige voorziening inzake het onderhavige geschil, staat vast dat over het bedrijfsterrein van appellant een openbaar fietspad loopt waarvan hij de doorgang aanvankelijk heeft belemmerd door op een gedeelte van dat pad containers en een afscheiding te plaatsen. Als omlegging heeft appellant parallel aan het oorspronkelijke tracé een stuk verharding aangelegd. Deze omlegging heeft evenwel in tegenstelling tot de structuur van het oorspronkelijke gedeelte geen asfaltfundering en evenmin een rode slijtlaag. Inmiddels heeft appellant - overeenkomstig de opgelegde last - de laatste van drie containers en de afscheiding verwijderd. 2.3.    Thans staat uitsluitend ter toetsing of de voorzieningenrechter in eerste aanleg op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat het college appellant mocht verplichten de afscheiding die hij op het fietspad had geplaatst, te doen verwijderen. De vraag of het college appellant eveneens heeft mogen verplichten - onder oplegging van een dwangsom - de zeecontainers die aldaar stonden, te verwijderen, is in hoger beroep niet in geschil. 2.4.    Appellant betoogt dat het fietspad als gevolg van de plaatsing van het hekwerk niet werd versperd. Appellant voert in dit verband aan dat de exacte locatie van het fietspad niet ter zake doet, nu de Wegenwet enige verlegging van een openbare weg door de eigenaar daarvan niet verbiedt, mits aan het openbaar karakter van de weg geen afbreuk wordt gedaan. Om die reden heeft appellant genoemd fietspad circa 1,5 meter verlegd en had hij langs de zuidzijde van het nieuwe tracé, volgens hem uit veiligheidsoverwegingen, een hekwerk geplaatst. Dit hekwerk heeft appellant moeten verwijderen doch hij acht het van groot belang dat dit zo spoedig mogelijk wordt teruggeplaatst op de locatie alwaar het laatstelijk stond. 2.5.    Voorop gesteld wordt dat de zorgplicht die een gemeente is opgelegd ten aanzien van de goede staat van een openbare weg ten doel heeft een vrije doorgang van publieke wegen te waarborgen. Aangezien appellant door plaatsing van een hekwerk de openbare weg had versperd, kon het college terzake handhavend optreden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6.     Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden is niet gebleken. De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheid dat het college bereid zou zijn de omlegging van het fietspad zoals appellant die heeft verwezenlijkt, te aanvaarden, niet afdoet aan de plicht die het college op grond van artikel 16 van de Wegenwet heeft, ervoor zorg te dragen dat een als openbare weg aangeduid fietspad - in kwalitatief opzicht - in een goede staat verkeert. Derhalve kon het college aan appellant de voorwaarde stellen dat een eventuele omlegging zou moeten worden geasfalteerd en van een rode slijtlaag zou moeten worden voorzien. Nu appellant niet bereid was aan deze voorwaarde te voldoen, was het college gerechtigd appellant te gelasten het fietspad weer in zijn oorspronkelijke staat terug te brengen. Mitsdien kon appellant worden gelast het hekwerk van het oorspronkelijke fietspad te doen verwijderen en het ten zuiden van dat tracé te plaatsen. Voor zover appellant van mening is dat met de verwijdering van het hekwerk een voor fietsers en voetgangers verkeersonveilige situatie ontstaat, is het aan appellant, nu die gestelde onveilige situatie het gevolg is van zijn bedrijfsvoering, om daartoe adequate maatregelen te treffen, evenwel zonder dat dit nadelige gevolgen mag hebben voor de kwaliteit en de openbaarheid van het oorspronkelijke fietspad. Gelet op het voorgaande is het oordeel van de voorzieningenrechter, dat het college in redelijkheid het besluit van 17 maart 2005 heeft kunnen nemen, juist. 2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton    w.g. De Leeuw-van Zanten Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006 97-384.