Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2273

Datum uitspraak2006-02-22
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505130/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel (hierna: het college) de aanvraag van appellant voor een vergunning om ligplaats in te nemen aan de Trekwei te Wommels geweigerd.


Uitspraak

200505130/1. Datum uitspraak: 22 februari 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Littenseradiel, tegen de uitspraak in zaak no. 04/1136 van de rechtbank Leeuwarden van 28 april 2005 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Littenseradiel (hierna: het college) de aanvraag van appellant voor een vergunning om ligplaats in te nemen aan de Trekwei te Wommels geweigerd. Bij besluit van 3 september 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit met aanvulling van de motivering gehandhaafd. Bij uitspraak van 28 april 2005, verzonden op 29 april 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 20 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [bestuurslid] van de Landelijke Woonboten Organisatie, en het college, vertegenwoordigd door B. Kroese, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 88 van de Huisvestingswet stelt de gemeenteraad geen regels die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats.    Ingevolge artikel 2 van de Woonschepenverordening Littenseradiel (hierna: de verordening) is het de eigenaar of gebruiker van een woonschip verboden binnen de gemeente met een woonschip ligplaats in te nemen op een andere plaats dan die in artikel 4 van deze verordening daarvoor is aangewezen, voor zover daar een vergunning volgens artikel 6 voor is verstrekt.    In artikel 4 van de verordening is bepaald dat als ligplaats, in te nemen door één woonschip bij verblijf binnen de gemeente Littenseradiel, voorlopig is aangewezen de oever van de Bolswardertrekvaart ter hoogte van de Trekwei, grenzend aan het perceel gemeente Wommels, sectie L, nr. 1234 (dls.), zoals is aangewezen op bijgaande situatietekening. No.8    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de verordening kan het bestuursorgaan voor een daarbij aangegeven plaats ontheffing verlenen van het verbod, vervat in artikel 2.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de verordening is het de eigenaar of gebruiker van een woonschip verboden, zonder vergunning van het bestuursorgaan, ligplaats in te nemen met een woonschip op de ligplaats als bedoeld in artikel 4.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de verordening wordt in ieder geval een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, geweigerd indien geen ligplaats of geen ligplaats van voldoende grootte beschikbaar is. 2.2.    Appellant heeft een ligplaatsvergunning aangevraagd voor de bij de verordening aangewezen ligplaats aan de Trekwei te Wommels. Op de bij de verordening behorende situatietekening is ter plaatse een ligplaats van 20 bij 6 meter aangegeven. Het college heeft de vergunning geweigerd omdat het woonschip van appellant met een lengte van bijna 26 meter niet op de ligplaats past. 2.3.    Appellant betoogt - samengevat weergegeven - dat de rechtbank onvoldoende heeft onderkend dat de bij het college ingediende aanvraag voor de ligplaatsvergunning zo was ingekleed dat deze paste binnen de locatie aan de Trekwei. De latere aanname van een grotere lengte van het woonschip zonder de mogelijkheid om terug te vallen op de oorspronkelijke aanvraag acht appellant onjuist.    Voorts acht appellant het in strijd met in ieder geval de intentie van artikel 88 van de Huisvestingswet dat ter plaatse slechts één tijdelijke ligplaats is aangewezen zonder dat gekeken wordt naar andere plaatsen. Als door het college tijdig gezocht was naar alternatieve locaties, zou het vinden van een ligplaats ter grootte van 26 meter geen probleem meer zijn geweest, aldus appellant.    Tot slot acht appellant de door het college gemaakte belangenafweging te beperkt en te laat gegeven. 2.4.    De Afdeling overweegt als volgt. De oorspronkelijke aanvraag bevatte geen verwijzing naar een specifiek schip. Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de verordening wordt een ligplaatsvergunning geweigerd indien niet een ligplaats van voldoende grootte beschikbaar is, hetgeen impliceert dat bij de vergunningsaanvraag bekend dient te zijn op welk schip de aanvraag betrekking heeft. Desgevraagd heeft appellant nader aangegeven dat het om het [motorschip] ging met de afmetingen van 25,95 meter lang en 4,42 breed. Het betoog van appellant dat slechts de (niet gespecificeerde) gegevens van de oorspronkelijke aanvraag uitgangspunt voor de behandeling van de aanvraag kunnen vormen, faalt derhalve.     Niet met vrucht kan worden staande gehouden dat het in de verordening neergelegde stelsel dan wel de daaraan gegeven uitvoering zich niet verdraagt met artikel 88 van de Huisvestingwet. Zoals de Voorzitter van de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2004 in zaak nos. 200403224/1 en 200403224/2 is weliswaar de ligplaats niet opnieuw in gebruik genomen, maar daaruit valt niet af te leiden dat de vergunning nimmer aan een aanvrager zal worden verleend. Aan appellant zou een vergunning voor die ligplaats zijn verleend indien zijn woonschip zou hebben voldaan aan de voorgeschreven afmetingen. Het woonschip van appellant past echter niet op de aangewezen ligplaats, waarvan de begrenzing nauwkeurig op schaal is aangegeven op de bij de verordening behorende situatietekening. Artikel 88 van de Huisvestingswet beperkt slechts een verbod en stelt geen actieve verplichting voor het bestuursorgaan nieuwe ligplaatsen te creëren in diverse soorten en maten.    Ten slotte faalt appellants betoog ten aanzien van de ondeugdelijke belangenafweging. Het college heeft bij de beslissing op bezwaar gesteld dat het geen ontheffing verleent voor het overstekende deel van het woonschip omdat het college het schip in totaliteit te groot en te hoog acht voor de ligplaats in relatie tot de omgeving daarvan en niet valt in te zien dat het college bij afweging van de belangen van appellant tegen het uiterlijk aanzien van de omgeving alsmede de belangen van de omwonenden een ondeugdelijke afweging heeft gemaakt. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena    w.g. Matulewicz Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006 45-497.