Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2293

Datum uitspraak2006-02-21
Datum gepubliceerd2006-02-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/739101-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Definities "vervoerder" in ADNR en "ten vervoer aannemen" in WVGS.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht meervoudige economische kamer Parketnummer: 12/739101-05 Datum uitspraak: 21 februari 2006 verstek V O N N I S van de rechtbank Middelburg, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], gevestigd te [adres] niet ter terechtzitting verschenen of vertegenwoordigd. Onderzoek van de zaak De zaak tegen verdachte is voor het eerst aangebracht bij de economische politierechter in deze rechtbank, ter terechtzitting van 28 april 2005. Op genoemde datum heeft de economische politierechter de zaak verwezen naar de meervoudige economische kamer van deze rechtbank, voor wie de zaak op de bestaande tenlastelegging aanhangig is gemaakt, door oproeping van de verdachte vanwege de officier van justitie tegen de nadere terechtzitting van 7 februari 2006. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 februari 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.F. Koolen en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde (telkens kwalificeren als: “Medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, begaan door een rechtspersoon”) zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 20.000,00 waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. De geldigheid van de inleidende dagvaarding a. strafrechtelijke entiteit? De rechtbank is van oordeel dat het [verdachte] is te beschouwen als een rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr aan wie een zelfstandig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij baseert dit oordeel op het volgende: Uit de stukken blijkt dat de drie rechtspersonen [NV] en [BV 1 en BV 2] zich tegenover diverse zeerederijen hebben verplicht om zorg te dragen voor het transport van bepaalde ladingen containers over de binnenwateren tussen de zeehavens van Rotterdam en Antwerpen (vice versa). Om te kunnen vervoeren moeten zij beschikken over transportmiddelen (in casu binnenvaartschepen). Dat kunnen zowel eigen schepen zijn van deze rechtspersonen dan wel gehuurde, geleasde of desnoods geleende schepen. In dit geval heeft elke rechtspersoon voor het vervoer een aantal schepen met bemanning gehuurd. Elk van de rechtspersonen heeft zo zijn eigen, steeds wisselende, arsenaal aan laadruimte waarover het kan beschikken. De drie rechtspersonen hebben in het samenwerkingsverband (de pool) van [verdachte] afgesproken dat zij elkaars ladingen en ingebrachte transportmiddelen door elkaar kunnen husselen om tot een zo efficiënt mogelijke indeling van de laadruimte te komen. In die zin kunnen zij dus over laadruimte van elkaar beschikken. Op welk schip een bepaalde lading terechtkomt, heeft in feite niets te maken met welk van de drie rechtspersonen het schip heeft ingebracht in de pool van [verdachte] maar alleen maar met de vraag hoe die containers zo goedkoop en snel mogelijk in Rotterdam of Antwerpen kunnen komen. Om het vervoer van containers op de aan de drie rechtspersonen contractueel verbonden schepen zo efficiënt mogelijk te faciliteren, hebben de rechtspersonen zich tevens jegens elkaar verbonden om elk één of meer van de bij hun in dienst zijnde personeelsleden te laten samenwerken. Deze groep van planners is in één kantoorruimte ondergebracht en trad ten tijde van de tenlastegelegde feiten ten opzichte van de schippers van de betrokken schepen, terminals en klanten van hun respectievelijke werkgeefster op als een samenwerkingsverband van planners, onder één naam en als een gezamenlijke entiteit. Daarbij werd gebruik gemaakt van faxidentificatiecodes en briefpapier met het logo en het adres van [verdachte]. De rechtbank concludeert hieruit dat sprake was van een maatschap in zin van artikel 1655 boek 7a BW, aangegaan tot uitoefening van een bedrijf onder de gemeenschappelijke naam [verdachte], zodat het hier gaat om een vennootschap onder firma. Gelet op artikel 51 lid 3 Sr wordt deze vennootschap in strafrechtelijke zin met een rechtspersoon gelijkgesteld. De verdachte is ter terechtzitting niet vertegenwoordigd door één van de aansprakelijke vennoten of een door de vertegenwoordigers schriftelijk gemachtigde persoon dan wel een bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat zowel de inleidende dagvaarding als de nadere oproeping van het [verdachte] overeenkomstig artikel 530 Sv zijn betekend en dus op een geldige wijze zijn uitgereikt. Aangezien de rechtbank geen termen aanwezig achtte om de persoonlijke verschijning van een bepaalde vennoot te bevelen, is tegen de niet verschenen verdachte verstek verleend. b. ten vervoer aannemen De aan verdachte tenlastegelegde verwijten zien alle op handelingen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Artikel 2, eerste lid WVGS luidt als volgt: “Deze wet is van toepassing op: a. het vervoeren van gevaarlijke stoffen met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren; b. het ten vervoer met een vervoermiddel over land, per spoor en over de binnenwateren aanbieden en aannemen van gevaarlijke stoffen; c. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel, waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen of resten daarvan bevinden; d. het beladen van een vervoermiddel met gevaarlijke stoffen en het lossen van die stoffen daaruit; e. het nederleggen van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer.” Artikel 5 WVGS bepaalt: “Het is verboden de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, te verrichten ten aanzien van gevaarlijke stoffen en met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels.” Artikel 3 WVGS bepaalt: “Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gevaarlijke stoffen of categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen, ten aanzien waarvan het verrichten van de handelingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, met bij of krachtens die maatregel aangewezen vervoermiddelen: a. niet is toegestaan; of b. is toegestaan mits de bij of krachtens die maatregel terzake gestelde regels in acht zijn genomen.” In de in deze zaak van toepassing zijnde Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG) wordt, voor zover hier van belang, ten aanzien van de voor dat vervoer geldende voorschriften verwezen naar bijlage 1 bij die Regeling, zijnde de Nederlandse vertaling van de voorschriften betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren, zijnde de Nederlandse vertaling van het ADNR (Reglement voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijn) en de daarvan deel uitmakende bijlagen. De tenlastegelegde delicten betreffen met name het niet naleven van een aantal in het ADNR genoemde veiligheidsplichten en verplichtingen met betrekking tot documentatie, die specifiek zijn gericht tot de “afzender”, de “belader” respectievelijk de “vervoerder” van gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van die voorschriften zijn in het ADNR eveneens plichten vastgelegd voor de “geadresseerde”, de “verpakker”, de “vuller” en de “exploitant van een tankcontainer”. In deel I, hoofdstuk 1.2., sectie 1.2.1. van het ADNR, zijn onder meer de volgende definities opgenomen. Afzender: de onderneming die zelf of voor derden gevaarlijke goederen verzendt. Indien het vervoer plaats vindt op grond van een vervoersovereenkomst, dan geldt als afzender de afzender volgens deze overeenkomst (…); Belader: de onderneming die verpakte gevaarlijke goederen in een schip in een voertuig of in een grote container laadt; Onderneming: elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groep van personen zonder rechtspersoonlijkheid en met of zonder winstoogmerk, alsmede elk onder de overheid ressorterend lichaam, ongeacht of het een eigen rechtspersoonlijkheid bezit of afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid; Schipper: een persoon als bedoeld in artikel 1.02 van het Reglement van politie voor de Rijnvaart; Vervoer: de verplaatsing van gevaarlijke goederen, met inbegrip van voor het vervoer noodzakelijk oponthoud en met inbegrip van voor het verkeer noodzakelijk verblijf van gevaarlijke goederen in voertuigen, in tanks, in containers en in schepen vóór, tijdens en na de verplaatsing; Vervoerder: de onderneming, die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert. In het Reglement van politie voor de Rijnvaart is als definitie van “schipper” opgenomen: “De schipper is volgens dit reglement degene die de navigatie leidt. Hij hoeft daarbij dus niet zelf feitelijk aan het roer te staan. De schipper kan dus ook een ander zijn dan degene die schipper/eigenaar is, of door de eigenaar is aangesteld als schipper. De laatste kan bijvoorbeeld andere bezigheden aan boord hebben of liggen te slapen, hij heeft dan de feitelijke leiding overgedragen aan een andere opvarende; deze is dan in de zin van dit reglement de schipper (…)”. De rechtbank stelt vast dat het begrippenkader van de WVGS en dat van het ADNR niet eensluidend is. De wet maakt onderscheid tussen “vervoeren” en “ten vervoer aanbieden” en “ten vervoer aannemen”, maar definieert geen van de drie begrippen. Het ADNR definieert het begrip “vervoeren” als het verplaatsen van goederen in fysieke zin en kent niet de begrippen “ten vervoer aanbieden” en “ten vervoer aannemen”. De rechtbank concludeert hieruit dat het ADNR zich niet richt tot degene die gevaarlijke stoffen ten vervoer aanneemt en dat de WVGS en het ADNR in zoverre niet op elkaar zijn afgestemd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de tenlasteleggingen van de verschillende feiten onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig zijn voor zover deze betrekking hebben op de niet naleving van de bedoelde ADNR-voorschriften in verband met het ten vervoer aannemen van (tank)containers met een vervoermiddel over de binnenwateren. De rechtbank zal de inleidende dagvaarding voor wat betreft dat onderdeel partieel nietig verklaren. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende. Uit het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting blijkt over de betrokkenheid van de gedagvaarde (rechts-)personen bij het vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen het volgende: De drie rechtspersonen [NV 1], [BV 1] en [BV 2] hebben elk onder meer als bedrijfsactiviteit: het verzorgen van het containervervoer over het water tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen vice versa. Zij hebben elk een eigen klantenkring (meerdere zeerederijen), aan wie zij zich contractueel hebben verbonden om dit vervoer voor hen te regelen. Voor die activiteit heeft elk bedrijf één of meer planners in dienst, waaronder de verdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3]. Alle planners zijn ondergebracht in het kantoor van [BV 1], van welke rechtspersoon verdachte [verdachte 4] directeur is. Dit “planningscentrum” is bij de personen die bij het onderhavige vervoer van gevaarlijke stoffen zijn betrokken bekend als het “[verdachte]”. De fysieke verplaatsing van de containers tussen de zeehavens Rotterdam en Antwerpen vice versa vindt plaats met diverse schepen, containerschepen en samenstellen van duwboten en duwbakken. Deze schepen zijn niet het eigendom van de rechtspersonen. Met de eigenaren van die schepen zijn afspraken gemaakt om het betreffende schip voor containervervoer te exploiteren. Elke rechtspersoon heeft één of meerdere schepen ten behoeve van het containervervoer van anderen gehuurd. Voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde schepen geldt het volgende: De duwcombinatie [naam] (duwboot) en [naam 1 en 2] (duwbakken) zijn eigendom van [BV 3], handelend onder de naam [BV 3] (verder: [BV 3]). In overeenkomsten tussen [BV 3] en [NV 1] is vastgelegd dat [BV 3] die duwcombinatie inclusief bemanning verhuurt aan [NV 1] en dat [BV 3] zich jegens [NV 1] verplicht om alle haar aangeboden containers welke in aanmerking komen voor vervoer over water tussen (onder meer) de zeehavens van Antwerpen en Rotterdam exclusief te boeken bij [NV 1] (pag. 87 – 93). De duwboot [naam 3] is eigendom van [naam eigenaar duwboot 3]. In een overeenkomst tussen [eigenaar duwboot 3] en [rechtsvoorganger BV 2] (rechtsvoorganger van [BV 2]) is vastgelegd dat [eigenaar duwboot 3] die duwboot inclusief bemanning verhuurt aan [rechtsvoorganger BV 2] en dat die duwboot zal worden ingezet op het traject Rotterdam – Antwerpen v.v. voor het lossen/laden/verduwing van twee duwbakken (pag. 787). Het samenwerkingsverband van de rechtspersonen [NV 1], [BV 1] en [BV 2] binnen het [verdachte] heeft ten doel ervoor te zorgen dat het vervoer van de containers zo efficiënt mogelijk geschiedt. De planners ontvangen gegevens over de containers en de lading van de diverse klanten van hun werkgeefster. Hun werkzaamheden bestaan onder meer uit: het indelen van de containers op de verschillende contractueel aan de drie rechtspersonen verbonden schepen, het controleren van de ladinggegevens op samenladingsverboden van verschillende gevaarlijke stoffen en het - zonodig - doorzenden van die gegevens aan de schippers van de betrokken schepen. Door die gezamenlijke planning worden containers van de opdrachtgevers door elkaar beladen op de verschillende schepen die door de drie rechtspersonen voor het vervoer van Rotterdam naar Antwerpen vice versa worden ingezet. De planners onderhouden over het vervoer contact met de schippers en de klanten van hun werkgeefster. Voor elke rechtspersoon geldt dat zij niet voor elke vaart met elke aanbieder van containers een vervoerovereenkomst opmaakt. Het vervoer wordt uitgevoerd en de betaling daarvoor wordt ontvangen op basis van standaard vervoercondities met prijsafspraken. Vóór de belading van de containers op de schepen ter verplaatsing over de binnenwateren worden de vervoerdocumenten door de klanten van de rechtspersonen afgegeven bij de terminals van de havens van Rotterdam of Antwerpen. Aldaar kan de schipper van de betrokken boot of duwcombinatie die documenten ophalen in verband met stuwage van het schip. De klanten van de rechtspersonen schakelen daarvoor niet het [verdachte] in. Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank het volgende vast. In de keten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nederlandse binnenwateren zijn meerdere personen aan te duiden als “vervoerder” in de zin van het ADNR. Deze kring van personen beperkt zich evenwel tot de verantwoordelijken voor het fysieke vervoer. Dit zijn volgens de rechtbank: de schipper van het schip waarmee de goederen (al dan niet met behulp van duwbakken) fysiek worden verplaatst en degene die het schip ten behoeve van die fysieke verplaatsing (mede) exploiteert. Degenen die het fysieke vervoer organiseren (de planners) vallen buiten de definitie van “vervoerder”. Door de wijze waarop de drie gedagvaarde rechtspersonen het containervervoer binnen hun ondernemingen hebben georganiseerd, zijn de ondernemingen als “vervoerder” in de zin van het ADNR aan te merken, voor zover zij het schip waarmee de betrokken container wordt vervoerd (mede) exploiteren. Voor wat betreft [NV 1] is dat het vervoer met de duwboot [naam], voor wat betreft [BV 2]: de duwboot [naam 3] en voor wat betreft [BV 1]: het containerschip [containerschip 1]. Naar het oordeel van de rechtbank is geen van de gedagvaarde (rechts-)personen aan te merken als “afzender” of ”belader” in de zin van het ADNR. Nu verdachte [verdachte], als samenwerkingsverband van de planners van de drie rechtspersonen, het vervoer slechts heeft gefaciliteerd, heeft zij de gevaarlijke stoffen niet “vervoerd” en kan zij niet als “vervoerder” in de zin van het ADNR worden beschouwd. Zij kan evenmin als medepleger van het vervoer verantwoordelijk worden gehouden voor de in het ADNR neergelegde verplichtingen voor de “vervoerder”. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart de inleidende dagvaarding ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde partieel nietig, voor wat betreft het telkens daarin opgenomen deel: “en die (tank)containers ten vervoer met een vervoermiddel over de binnenwateren aangenomen”. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door: mr. G.J.A. van Unnik, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en J.T. Begheyn, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2006. Mrs. Reinarz en Begheyn zijn buiten staat dit vonnis te tekenen.