Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2438

Datum uitspraak2006-01-31
Datum gepubliceerd2006-02-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001277-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte die de grote fuikenvisserij op het IJsselmeer heeft uitgeoefend viel als lid van de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond-IJsselmeer U.A onder de vrijstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer. Het hof verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.


Uitspraak

Arrestnummer : Parketnummer : 23-001277-03 Datum uitspraak : 31 januari 2006 TEGENSPRAAK ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 4 december 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13-742227-02 van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] in [1982], ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres: [adres en woonplaats]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 oktober 2005 en 17 januari 2006. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 18 september 2000 op een positie op het IJsselmeer binnen de gemeente Amsterdam, met vistuig niet zijnde een hengel, een peur of een spiering heeft gevist, immers heeft hij, verdachte, aldaar met het vissersvaartuig genaamd [...] voorzien van het visserijregistratienummer [...] de grote fuikenvisserij uitgeoefend. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezengeachte De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Verdachte beschikte als aangeslotene bij de Producenten Organisatie (verder: PO) ten tijde van het tenlastegelegde over een vrijstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer. Daardoor was het besluit van de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 14 september 2000, waarin het verbod om van 17 tot en met 23 september 2000 in het IJsselmeer op de aangegeven wijzen te vissen is vervat (Nr. TRCJZ/2000/11440, Stcrt. 2000, nr. 179, p. 14), niet op verdachte van toepassing. De Regeling visserij-inspanning IJsselmeer moet immers worden aangemerkt als een "lex specialis" ten opzichte van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, waarop het eerderbedoelde visverbod is gebaseerd. Op grond van het laatstgenoemde Reglement kan slechts een visverbod worden uitgevaardigd voor degenen die niet bij de PO zijn aangesloten. Ten aanzien van wél-aangeslotenen, zoals verdachte, is de minister aangewezen op toepassing van artikel 2, vierde lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer (intrekking van de vrijstelling), maar daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof overweegt naar aanleiding van het betoog van de raadsman het volgende. Het Reglement voor de binnenvisserij 1985, een algemene maatregel van bestuur (amvb), vindt zijn grondslag in artikel 16 van de Visserijwet 1963. Artikel 8 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 verbiedt in beginsel om zonder vergunning van de minister in het IJsselmeer te vissen; artikel 6 lid 3 geeft de minister bovendien de bevoegdheid om vergunninghouders - ondanks hun vergunning - het vissen met nader aan te geven vistuig in door de minister aan te wijzen wateren en perioden te verbieden. Blijkens artikel 11 van deze amvb kan de minister vrijstelling of ontheffing verlenen van bepalingen die bij of krachtens de amvb zijn gesteld en artikel 12 geeft de minister de bevoegdheid aan dergelijke vrijstellingen en ontheffingen voorschriften of beperkingen te verbinden; hij kan ze bovendien te allen tijde intrekken. Eén van de bepalingen die krachtens deze amvb zijn gesteld is artikel 2, eerste lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer (een ministeriële regeling), te weten: een verbod om gedurende een door de minister te bepalen periode met aangegeven vistuig in het IJsselmeer te vissen (op grond van de bevoegdheid ex artikel 6 lid 3 van de amvb). Blijkens het tweede lid van deze bepaling geldt evenwel - voor zover hier van belang - dat een vrijstelling van dit verbod wordt verleend aan - kort gezegd - degenen die zijn aangesloten bij een PO (waarmee klaarblijkelijk toepassing is gegeven aan het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van de amvb). Het thans in het geding zijnde visverbod van 14 september 2000 is eveneens gebaseerd op de bevoegdheid van de minister ex artikel 6 lid 3 van de amvb en heeft derhalve (als ministeriële regeling) dezelfde juridische status als de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer niet kan worden aangemerkt als "lex specialis" ten opzichte van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, reeds vanwege het verschil in juridische status tussen beide vormen van regelgeving (respectievelijk een ministeriële regeling en een amvb). Artikel 2 van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer luidt - voor zover thans van belang - als volgt: 1. Onverminderd het bepaalde in de Regeling IJsselmeervisserij 1993 is het verboden te vissen in het IJsselmeer gedurende een door de minister te bepalen en in de Staatscourant bekend te maken periode, met alle vistuigen behalve de hengel, de peur en het spieringtuig. 2. Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, wordt vrijstelling verleend indien de minister: a. een producentenorganisatie voor het IJsselmeer heeft erkend (...); b. (...) c. (...) d. van oordeel is dat de naleving van deze regeling en van de afspraken die zijn gemaakt binnen de PO-IJsselmeer voldoende verzekerd is. 3. Een vrijstelling als bedoeld in het tweede lid: a. geldt slechts voor de aangeslotenen wier aansluiting dateert van vóór 1 januari van het jaar waarin de periode is gelegen waarop de vrijstelling betrekking heeft, en b. gaat in op het tijdstip dat door de minister in de Staatscourant is bekend gemaakt. 4. (...) 5. (...) Het hof begrijpt deze bepaling - voor zover thans van belang - aldus dat in het eerste lid het verbod wordt weergegeven waarop de in het tweede en derde lid bedoelde vrijstelling betrekking heeft. Indien een verbod als bedoeld in het eerste lid wordt uitgevaardigd, geldt ten aanzien van degenen aan wie op grond van het bepaalde in het tweede lid een vrijstelling is verleend, dat zij van (naleving van) het verbod zijn vrijgesteld. De vraag óf een in het eerste lid bedoeld verbod wordt uitgevaardigd, hangt af van de toepassing die de minister aan zijn bevoegdheid krachtens artikel 6 lid 3 van de amvb geeft. In het onderhavige geval heeft de minister bij besluit van 14 september 2000 (Nr. TRCJZ/2000/11440), gepubliceerd in de Staatscourant van 15 september 2000, nr. 179, p. 14, op grond van zijn bevoegdheid ex artikel 6 lid 3 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 - voor zover thans van belang - de volgende regeling getroffen: In de periode van 17 tot en met 23 september 2000 is het verboden te vissen in het IJsselmeer met alle vistuigen behalve de hengel, de peur en het spieringtuig. Het hof is van oordeel dat deze bepaling bezwaarlijk anders kan worden begrepen dan als een verbod waarop in artikel 2, eerste lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer is gedoeld. Daarmee is derhalve voldaan aan de conditie waaronder de in artikel 2, tweede lid, van deze Regeling bedoelde vrijstelling van toepassing is. Ten aanzien van verdachte is in dit verband voorts het volgende van belang: a. de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft bij besluit van 26 juni 1996 (Nr. J.966532) besloten dat aan de aangeslotenen bij de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond-IJsselmeer U.A. vrijstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling visserij-inspanning IJsselmeer; b. dit besluit is bekend gemaakt in Staatscourant 1996, nr. 121; c. uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de stukken die zich in het dossier bevinden leidt het hof af dat verdachte sedert [...] 1999 lid is van de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond IJsselmeer U.A. Het hof is, het vorenstaande in onderlinge samenhang overziend, van oordeel dat het bewezengeachte niet als strafbaar feit kan worden aangemerkt en de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging. Dit arrest is gewezen door de 4e meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens, mr. R.E. de Winter en mr. H.J. Bronkhorst, in tegenwoordigheid van mr. A. Klippel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2006.