Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2489

Datum uitspraak2006-02-14
Datum gepubliceerd2006-02-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers823/2005
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geding betreft vaststelling kinderalimentatie; in cassatie is alleen de bijdrage over een beperkte periode betrokken waardoor hof na verwijzing alleen daarover had te oordelen.


Uitspraak

14 februari 2006 Familiekamer Rekestnummer 823/2005 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Beschikking in de zaak van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster in het principaal appèl, verweerster in het incidenteel appèl, verder te noemen “de vrouw”, procureur mr H. van Ravenhorst, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], Duitsland, verweerder in het principaal appèl, verzoeker in het incidenteel appèl, verder te noemen “de man”, procureur mr N.L.J.M. Rijssenbeek. 1 Het geding in vorige instanties Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar de beschikkingen van onderscheidenlijk de rechtbank te Leeuwarden van 6 maart 2002, 18 september 2002 en 19 maart 2003, van het gerechtshof te Leeuwarden van 7 januari 2004 en van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 april 2005, de laatste uitgesproken onder rekestnummer R04/045HR. 2 Het geding na verwijzing door de Hoge Raad 2.1 Bij verzoekschrift na verwijzing, ingekomen ter griffie van het hof op 16 augustus 2005, heeft de vrouw de zaak voorgelegd aan het hof. Zij verzoekt dat het hof haar verzoeken zoals verwoord in het appèlrekest van 19 juni 2003, dit met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005, toe zal wijzen. 2.2 Bij verweerschrift na verwijzing, ingekomen ter griffie van het hof op 29 september 2005, heeft de man verzocht de behandeling voort te zetten en met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005 bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vrouw, zoals vermeld in het appelrekest van 19 juni 2003, af te wijzen en de beschikking van de rechtbank van 19 maart 2003 te bekrachtigen op de gronden zoals door de man zijn gesteld in zijn verweerschrift in appel, tevens incidenteel appel van 25 augustus 2003, en in incidenteel appel het verzoek van de man, zoals in genoemd verweerschrift is verwoord, toe te wijzen. 2.3 De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2006 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door mrs G.J.P.M. Grijmans en T. Bijlsma, advocaten te Bolsward, en de man bijgestaan door mr M.R. Holthinrichs, advocaat te Veendam. 2.4 Het hof heeft kennis genomen van de overige stukken, waaronder een brief van mr Holthinrichs van 6 januari 2006 met bijlagen, het faxbericht van mr Grijmans van 16 januari 2006 en een faxbericht van mr Bijlsma van 31 januari 2006. 3 De vaststaande feiten 3.1 Partijen zijn op 29 juli 1987 met elkaar gehuwd. Bij de onder 1 genoemde beschikking van 6 maart 2002 heeft de rechtbank te Leeuwarden echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 27 maart 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 3.2 Uit het huwelijk zijn geboren: - [zoon] (verder te noemen “[de zoon]”), op [geboortedatum] 1988 en - [dochter] (verder te noemen “[de dochter]”), op [geboortedatum] 1992, over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. 3.3 Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking en bij beschikking van 18 september 2002 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - de zaak wat betreft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aangehouden. Bij beschikking van 19 maart 2003 heeft de rechtbank te Leeuwarden de alimentatieverzoeken van de vrouw afgewezen. 3.4 Hiertegen zijn beide partijen in beroep gekomen. De vrouw heeft in het principaal beroep verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man in staat is een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die het hof juist acht en zal vaststellen. De man heeft in het voorwaardelijk incidenteel beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie op nihil wordt gesteld. Het hof te Leeuwarden heeft bij beschikking van 7 januari 2004 de beschikking van de rechtbank te Leeuwarden van 19 maart 2003 vernietigd en opnieuw beschikkende de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voor de periode van 27 maart 2002 tot 27 maart 2003 op € 222,- per kind per maand vastgesteld en vanaf 27 maart 2003 op € 256,- per kind per maand, de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de kosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen. 3.5 Tegen de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 7 januari 2004 heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in de beschikking van 22 april 2005 de beschikking van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing. 3.6 De rechtbank te Leeuwarden heeft bij beschikking van 14 december 2005 op daartoe strekkende verzoeken van de man en de vrouw voornoemde beschikking van het hof te Leeuwarden van 7 januari 2004 gewijzigd en bepaald dat de kinderen vanaf 14 december 2005 hun gewone verblijfplaats bij de man hebben, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] met ingang van 14 december 2005 op nihil gesteld, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] van 22 maart 2005 tot 1 september 2005 op € 222,- per maand vastgesteld en vanaf 1 september 2005 op nihil en bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van 1 september 2005 € 216,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter]. 3.7 [de dochter] woont sinds eind juli 2004 en [de zoon] woont sinds september 2005 bij de man. 4 De motivering van de beslissing 4.1 Ingevolge artikel 424 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (dat blijkens artikel 429 lid 2 Rv van overeenkomstige toepassing is in een verzoekschriftprocedure) dient het hof na verwijzing door de Hoge Raad de behandeling voort te zetten en te beslissen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. Dit houdt in dat het hof in principe, aan de hand van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen en beslist, moet beoordelen welke onderdelen van de vernietigde beschikking van het hof te Leeuwarden niet of tevergeefs bestreden zijn en dus onaantastbaar zijn geworden. Dit is slechts anders als blijkt dat een beslissing op een processuele misslag berust of dat sprake is van nieuwe omstandigheden waardoor de rechter na verwijzing niet langer gebonden kan zijn aan de uitspraak van de Hoge Raad. 4.2 In de beschikking van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad onder 3.4 het volgende overwogen. “Onderdeel 2 van het middel bevat de klacht dat het hof een onbegrijpelijke en innerlijk tegenstrijdige beslissing heeft gegeven door bij de berekening van de draagkracht van de man rekening te houden met de verhoging van diens buitenlandtoelage per december 2002 en aldus die verhoging mede bepalend te achten voor de draagkracht van de man in de periode van 27 maart 2002 tot 1 december 2002. Deze klacht slaagt nu zonder nadere motivering die ontbreekt, niet valt in te zien hoe die verhoging mede bepalend kan zijn voor de draagkracht van de man in de periode voorafgaand aan die verhoging.” De Hoge Raad heeft voorts onder 3.5 overwogen dat de overige klachten van het middel niet tot cassatie kunnen leiden. 4.3 Uit het voorgaande volgt dat de zaak niet in volle omvang aan het hof is voorgelegd ter verdere behandeling en beslissing, maar dat thans enkel een nieuwe beoordeling van de draagkracht van de man in de periode van 27 maart tot 1 december 2002 aan de orde is. Voorts is niet gebleken van een processuele misslag of van nieuwe omstandigheden die thans een volledige beoordeling van het geschil tussen partijen rechtvaardigen. Aan dit oordeel doet niet af dat het hof te Leeuwarden bij de beoordeling van de draagkracht van de man bepaalde door de man opgevoerde lasten buiten beschouwing heeft gelaten. Dit betreft immers een gebruikelijke beoordeling door een rechter in een alimentatieprocedure en is daarom niet te kwalificeren als een processuele misslag. Voorzover de beoordeling op deze onderdelen niet in cassatie is bestreden staat deze dan ook in dit geschil tussen partijen vast. 4.4 De door het hof te Leeuwarden vastgestelde bijdragen van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in de periode vanaf 1 december 2002 maken geen deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep na verwijzing, nu hiertegen geen cassatiemiddelen zijn gericht dan wel de hiertegen gerichte middelen niet tot cassatie hebben kunnen leiden. Het hof zal daarom deze bijdragen in de periode van 1 december 2002 tot 27 maart 2003 vaststellen op € 222,- per kind per maand en met ingang van 27 maart 2003 op € 256,- per kind per maand. 4.5 Met inachtneming van de beslissing van de Hoge Raad, berekent het hof de onderhoudsbijdrage van de man in de periode van 27 maart 2002 tot 1 december 2002 als volgt. Daarbij laat het hof de verhoging van de buitenlandtoelage buiten beschouwing nu de man deze toelage eerst is gaan ontvangen met ingang van 1 december 2002. Voor het overige neemt het hof het reguliere inkomen van de man alsmede de door het hof te Leeuwarden in aanmerking genomen lasten in aanmerking nu deze na cassatie tussen partijen in dit geschil vaststaan. Regulier besteedbaar maandinkomen € 1.822,- Lasten AVV € 621,- Hypotheek € 160,- Forfait ov. Eigenaarslasten € 48,- Ziektekosten € 111,- Aflossing schulden € 363,- Premie begrafenisverzekering € 5,- Kosten omgangsregeling € 167,- Kosten advocaat € 114,- Totaal € 1.589,- Draagkrachtruimte € 233,-. De man dient 60 procent van zijn draagkrachtruimte ten behoeve van zijn onderhoudsverplichting aan te wenden, ofwel € 139,80. Hij moet daarom in staat worden geacht in de periode van 27 maart 2002 tot 1 december 2002 € 70,- per kind per maand te voldoen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. 5 De slotsom 5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, dient het hof de beschikking van de rechtbank te Leeuwarden van 19 maart 2003 te vernietigen. 5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. 6 De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep na verwijzing: in het principaal en het incidenteel appèl: vernietigt de beschikking van de rechtbank te Leeuwarden van 19 maart 2003 en opnieuw beschikkende; stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de zoon], geboren op [geboortedatum] 1988, en [de dochter], geboren op [geboortedatum] 1992, vast als volgt: - voor de periode van 27 maart 2002 tot 1 december 2002 op € 70,- per kind per maand; - voor de periode van 1 december 2002 tot 27 maart 2003 op € 222,- per kind per maand; - en vanaf 27 maart 2003 op € 256,- per kind per maand; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte; compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven door mrs Mens, Katz-Soeterboek en Ter Veer en is op 14 februari 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.