Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2521

Datum uitspraak2006-02-24
Datum gepubliceerd2006-02-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/850406-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer vredesactivist


Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/850406-05 Uitspraakdatum: 24 februari 2006 VERKORT VONNIS Verkort vonnis van de politierechter in bovengenoemde rechtbank ’s-Hertogenbosch in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats], [adres] Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 februari 2006. De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 januari 2006. Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. zij op of omstreeks 6 augustus 2005 te Volkel, gemeente Uden, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet 1993, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door G. Biersteker, wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar haar had bevolen, althans van haar had gevorderd zich 100 meter uit de directe nabijheid van de vliegbasis Volkel te verwijderen, althans ter plaatse zich te verwijderen, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering; (artikel 184 Wetboek van Strafrecht) De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de politierechter. Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Door de verdediging is gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is van détournement de pouvoir en/of het ontbreken van enige belangenafweging aan de zijde van het openbaar ministerie bij de beslissing om deze verdachte te vervolgen. Het openbaar ministerie wordt verder verweten dat het geen oog heeft voor hetgeen de verdediging aanduidt als, kort gezegd, de systeemmisdaad die wordt gepleegd door, naar de politierechter begrijpt, de (regeringen van) staten en welke beweerdelijke misdaad in de kern zou bestaan uit het voorhanden hebben van kernwapens als nucleaire massavernietigings-wapens vanwege de logischerwijs te verwachten desastreuze gevolgen van een eventueel gebruik van die wapens. Indien er al sprake zou zijn van een schending van een van de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan alleen dan de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie volgen indien sprake zou zijn van een ernstige schending van een van de beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij doelbewust of met grove verontachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan haar recht op een behoorlijke behandeling van de strafzaak. Daar is niet van gebleken. Het openbaar ministerie heeft deze strafzaak tot aan de zitting kennelijk beschouwd als een overtreding van de norm van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en kon dat in redelijkheid ook zo doen, gelet op het navolgende. Het omvangrijke en veelvormige verweer van de verdediging, dat het handelen van verdachte plaatst in een ander en veel breder kader, kan daar niet aan afdoen. Het gehele verweer kan, zo is gebleken, uitgebreid aan de orde komen op een zitting en na tegenspraak tussen openbaar ministerie en verdediging inhoudelijk getoetst worden door de rechter. Ook overigens is niet gebleken van schending van een van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De bezwaren die de verdediging heeft tegen, wat zij noemt, de kernwapenstrategie, zijn naar het oordeel van de politierechter primair en (bijna) uitsluitend aan te merken als van politieke aard. De verdachten keren zich tegen , in essentie, een uiting van de feitelijke uitkomst van een langjarig en zeer complex proces dat op wereldniveau speelt en waarbij het recht maar een van de relevante factoren vormt. De juridische bezwaren van de verdediging zullen hierna kort worden besproken. Een aantal van door de verdediging genoemde verdragen heeft weliswaar naast staten en hun leiding (ook) individuele militairen/combattanten tot normadressaat, maar daaruit volgt nog niet dat deze verdragen ook omgekeerd verticale werking hebben vanuit de burgers naar de partijen bij die verdragen. Een dergelijke werking laat zich ook binnen de realiteit van een oorlogssituatie of de dreiging daarvan moeilijk voorstellen. Evenmin heeft de verdediging overtuigende argumenten aangevoerd dat dit wel het geval zou zijn voor het overige humanitaire oorlogsrecht en/of volkerenrecht. Het betoog van de verdediging dat ook het enkel voorhanden hebben van (tactische) kernwapens in strijd zou zijn met de door de verdediging genoemde verdragen en/of het volkerenrecht, vindt naar het oordeel van de politierechter geen steun in het recht, zo blijkt reeds uit de beantwoording van vraag B. in het door de verdediging in het geding gebrachte advies van het Internationaal Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 8 juli 1996 (p. 48/49): “Met elf stemmen tegen drie: Er bestaat noch in het internationaal gewoonterecht, noch in het internationaal verdragsrecht een alomvattend en universeel verbod van de bedreiging met of het gebruik van kernwapens als zodanig”. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie wel strafrechtelijk ingrijpt tegen de verdachten, maar de – volgens de verdediging - strafbare voorbereidingshandelingen en/of de “systeemmisdaad” van de staat en de regering niet in zijn afwegingen betrekt. Voor zover de verdediging bedoelt dat het openbaar ministerie beweerdelijke strafbare gedragingen van de centrale overheid dient te onderzoeken of te vervolgen gaat de verdediging er aan voorbij dat de landsveiligheid een centrale overheidstaak is waarbij politieke controle plaats heeft op de gemaakte keuzes en er daarom geen ruimte is voor strafrechtelijke sanctionering van dergelijk handelen door de rijksoverheid. Hiermee wil uiteraard niet gezegd zijn dat de beweringen van de verdediging enige feitelijke grondslag hebben, maar uitsluitend dat er sprake is van strafrechtelijke immuniteit van de (rijks)overheid op dit punt, behoudens -in deze zaak niet aannemelijk geworden- uitzonderingen en er reeds om die reden geen taak voor het openbaar ministerie aanwezig is. De weging van het recht op vrijheid van meningsuiting in relatie tot het in deze zaak gegeven bevel om zich te verwijderen zal uitgebreider aan de orde komen later in dit vonnis bij de bespreking van de vraag of het bevel om zich te verwijderen bevoegd is gegeven. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewijsbeslissing. Aan de verdachte is, uitgaande van het proces-verbaal in deze zaak, op 6 augustus 2005 omstreeks 10.05 uur het bevel gegeven zich te verwijderen uit de nabijheid van het terrein van de vliegbasis Volkel , terwijl zij zich bevond op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van die basis nabij de hoofdpoort. Eerder die dag, omstreeks 08.29 uur, was een aantal andere personen aangehouden op het terrein van de vliegbasis. Van andere onregelmatigheden of verstoringen van de openbare orde of (mogelijk) strafbare gedragingen van derden is uit het dossier niet gebleken. Omstreeks 10.00 uur was verdachte met haar medeverdachte bezig een spandoek op te hangen met de tekst –zo blijkt uit de kennisgeving van inbeslagneming- : “nooit meer hiroshima, kernwapens weg, kernwapens weg, kernwapens weg, 60 jaar na hiroshima kernwapens weg”. Beide verdachten zijn aangehouden nadat zij, volgens verbalisant, opnieuw waren gevorderd zich te verwijderen en zij aan dit bevel geen gevolg hadden gegeven. De eerste vraag die aan de orde moet komen is of dit bevel een bevoegd gegeven bevel betreft. Beide verdachten bevonden zich op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdpoort van de vliegbasis. Er was geen noodverordening of andere speciale regeling van kracht die, kort gezegd, de aanwezigheid van personen toen en daar verbood. Uit het dossier kan evenmin volgen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigende verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten door deze twee vrouwen. De eerdere handelingen op het terrein van de basis door derden waren al geruime tijd eerder die dag geëindigd met de aanhouding van die personen. Uit het dossier kan verder niet anders worden afgeleid dan dat deze twee personen op een vreedzame manier bezig waren hun mening kenbaar te maken over de ongewenstheid van de (mogelijke) aanwezigheid van kernwapens ter plaatse, hetgeen valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Omdat niet is gebleken van eerder genoemde bijzondere omstandigheden kon niet een op artikel 2 van de Politiewet gebaseerd bevel tot verwijdering worden gegeven, hetgeen impliceert dat er geen sprake was van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel. De politierechter acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. UITSPRAAK Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij. BESLISSING: Vrijspraak, achtende de politierechter het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Dit vonnis is gewezen door, mr. drs. W.A.F. Damen, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier en is uitgesproken op 24 februari 2006.