Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AV2615

Datum uitspraak2006-02-27
Datum gepubliceerd2006-02-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-007942-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met de rechtbank rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij tezamen met anderen de [kruising] heeft versperd. Er is bewust door de actievoerders gekozen voor voornoemde kruising en voor het tijdstip tijdens de ochtendspits, omdat dan de meeste overlast en schade zou ontstaan. Bovendien was de actie onaangekondigd en is deze ondanks de mist en het gevaar voor de verkeersveiligheid toch doorgezet. Ook was de actie van lange duur. Gevolg van deze actie, die bedoeld was om uiting te geven aan het ongenoegen over het beleid van de gemeente, is dat buitenstaanders de dupe zijn geworden en er een enorme maatschappelijke schade is ontstaan.


Uitspraak

Parketnummer: 20-007942-05 Uitspraak : 27 februari 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 23 november 2004 in de strafzaak met parketnummer 03-008176-04 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en de verdachte terzake zal veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk, met twee jaar proeftijd, met toewijzing van vorderingen van benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen een en ander als vermeld in haar op schrift gestelde requisitoir. Vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. Tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging Namens de verdachte is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, op de grond dat de vervolging in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Hiertoe is gesteld dat A. aan de onderhavige wegblokkade ca. 90 personen hebben deelgenomen, van wie er slechts negen worden vervolgd; B. in andere gevallen van het veroorzaken van een file geen strafvervolging is ingesteld. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ad A Uitgangspunt is dat op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafvervolging. De beslissing omtrent vervolging kan door de rechter worden getoetst aan de wet, aan verdragen en aan ongeschreven rechtsregels, waarbij de rechter de ruime beslissingsvrijheid van het openbaar ministerie moet respecteren. Het niet opsporen en vervolgen van sommige verdachten en het wel opsporen en vervolgen van andere bij hetzelfde incident betrokken personen leidt op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dat kan anders zijn indien het Openbaar Ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet opspoort of vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren. Het enkele feit dat in het onderhavige geval de politie aan de hand van foto's of beeldopnamen dan wel na andersoortig onderzoek meer personen dan uiteindelijk zijn aangehouden, had kunnen identificeren, maakt niet dat sprake is van willekeur, nu de enkele aanwezigheid op de bewuste kruising onvoldoende bewijs oplevert voor het medeplegen van het versperren van die kruising. De politie kon zich naar het oordeel van het hof in haar opsporingsactiviteiten redelijkerwijs beperken tot die geïdentificeerde personen ten aanzien van wie sprake was van aanwijzingen dat zij een grotere betrokkenheid hadden bij het versperren van de kruising dan de enkele aanwezigheid aldaar op het bewuste moment. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie blijkens zijn requisitoir op grond van een inhoudelijke beoordeling van het bewijs tegen de als verdachte aangemerkte personen beslist om wel of niet tot vervolging over te gaan. Niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie om andere dan bewijstechnische redenen geen vervolging heeft ingesteld dan wel dat de politie op oneigenlijke gronden geen verdergaande opsporingshandelingen heeft verricht. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en op het verbod van willekeur wordt derhalve verworpen. Ad B Het enkele feit dat er gevallen zijn die met de onderhavige zaak overeenkomst vertonen maar die niet tot een vervolging hebben geleid, brengt niet mee dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging in de onderhavige zaak. Ook indien in die andere gevallen strafvervolging ten onrechte achterwege is gebleven, doet dit niet af aan het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie in de onderhavige zaak. Dit kan anders zijn indien het Openbaar Ministerie naar willekeur of op oneigenlijke gronden in de ene zaak wel en in de andere geen strafvervolging instelt, maar daarvan is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De beslissing tot vervolging in de onderhavige zaak is op zijn eigen (strafrechtelijke) merites genomen. Niet aannemelijk is geworden dat oneigenlijke motieven bij deze beslissing een rol hebben gespeeld. Derhalve wordt ook in dit verband het beroep op het gelijkheidsbeginsel en op het verbod van willekeur verworpen. Voorts heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op grond dat de politie en het Openbaar Ministerie te voren ervan op de hoogte waren dat de "Geusseltkruising" op 14 april 2004 mogelijkerwijs zou worden geblokkeerd en desondanks niet tijdig actie hebben ondernomen om de blokkade te verhinderen. Ook dit verweer wordt verworpen, nu de blokkade niet door de gestelde nalatigheid van de politie of van het Openbaar Ministerie is veroorzaakt, maar door het handelen van de verdachte (en zijn mededaders). Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 14 april 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen in vereniging met anderen, opzettelijk de kruising van de openbare landwegen de A2, de Terblijterweg, de President Rooseveltlaan en de Viaductweg heeft versperd, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten was. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Met betrekking tot de bewezenverklaring overweegt het hof nader als volgt. (De paginanummers verwijzen naar het doorgenummerde proces-verbaal van politie.) Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. Op de avond van 13 april 2004 hebben bewoners van woonwagencentrum [naam] tijdens een bijeenkomst in hun clubhuis besloten om uit protest tegen het beleid van de burgemeester van Maastricht in de vroege ochtend van 14 april 2004 gedurende de ochtendspits een blokkade op te werpen op de "Geusseltkruising" te Maastricht. Voor die kruising is bewust gekozen om zodoende zoveel mogelijk hinder en overlast voor het verkeer te veroorzaken. Die ochtend is in dichte mist daadwerkelijk tot versperring van de kruising overgegaan. De kruising werd versperd door onder meer huisvuil, autobanden, diverse voertuigen en een groot aantal mensen, onder wie bewoners van [woonwagencentrum voornoemd]. De blokkade heeft er, mede door de dichte mist, toe geleid dat er gevaar voor de veiligheid van het verkeer is ontstaan. Bij aankomst van de mobiele eenheid omstreeks 10.30 uur hebben de actievoerders het kruispunt verlaten. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte zich geruime tijd temidden van de actievoerders op het kruisingsvlak heeft opgehouden. Blijkens het relaas van [verbalisant 1] die omstreeks 6.40 uur ter plaatse was, was de verdachte kort na de aankomst van [verbalisant 1] op de kruising aanwezig (p. 10 en 11). Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij van het begin tot het einde is gebleven. Dat de verdachte slechts als een nieuwsgierige toeschouwer op het kruisingsvlak heeft rondgelopen, zoals door de verdediging is aangevoerd, acht het hof ongeloofwaardig. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen het relaas van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] op pagina 13 van het proces-verbaal: "[verdachte] mengde zich regelmatig in de gesprekken die wij met demonstranten voerden. Tijdens de gesprekken deed [verdachte] regelmatig uitspraken dat zij niet voornemens waren om te vertrekken en dat ze zelf bepaalden hoelang de demonstratie gehandhaafd zou blijven. Hij verwees regelmatig naar de schuld van [burgemeester]. Ook riep [verdachte] dat, of [burgemeester] naar de kruising kon komen om te praten, of naar het [woonwagencentrum voornoemd] moest komen. [verdachte] vertelde tevens dat deze actie pas het begin was en dat de bewoners van [woonwagencentrum voornoemd] nog andere acties in petto hadden die grimmiger zouden zijn. Halverwege de actie stelden wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3], aan de demonstranten voor om 3 woordvoerders, waaronder [medeverdachte 1] en [verdachte], aan de rand van de kruising apart te spreken, waardoor er beter overlegd zou kunnen worden. [verdachte] wilde dit niet en zei onder meer dat het niet kon om 2 of 3 man uit de groep te halen. Hij zei hierbij onder meer dat de kampbewoners één waren en samen beslisten. Er zou niemand uit de groep gaan." Dat er in dat proces-verbaal sprake zou zijn van een persoonsverwisseling acht het hof niet aannemelijk. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn aanwezigheid op de "Geusseltkruising" onder voornoemde omstandigheden zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het versperren van die kruising. Dat de verdachte op enig moment tevens op een deëscalerende wijze is opgetreden (het aanmanen van actievoerders om te stoppen met het gooien van glaswerk, p.11) maakt het voorgaande niet anders. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 162, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van dat wetboek. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straffen Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Met de rechtbank rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij tezamen met anderen de "Geusseltkruising" heeft versperd. Er is bewust door de actievoerders gekozen voor voornoemde kruising en voor het tijdstip tijdens de ochtendspits, omdat dan de meeste overlast en schade zou ontstaan. Bovendien was de actie onaangekondigd en is deze ondanks de mist en het gevaar voor de verkeersveiligheid toch doorgezet. Ook was de actie van lange duur. Gevolg van deze actie, die bedoeld was om uiting te geven aan het ongenoegen over het beleid van de gemeente, is dat buitenstaanders de dupe zijn geworden en er een enorme maatschappelijke schade is ontstaan. Op zichzelf genomen acht het hof, gelet op het vorenstaande, oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gerechtvaardigd. Evenwel vindt het hof in de omstandigheid dat de actie geweldloos is verlopen en de actievoerders het niet op een confrontatie met de mobiele eenheid hebben laten aan komen, alsmede in het feit dat de verdachte niet eerder veroordeeld is, aanleiding hier van af te zien. Het hof acht oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden. Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Schadevergoeding De verschillende benadeelde partijen worden hierna in alfabetische volgorde genoemd. Behalve de verdachte worden acht andere personen vervolgd terzake van hetzelfde feit. Niet in alle (negen) zaken zijn alle vorderingen van de benadeelde partijen aan de orde, maar om redenen van overzichtelijkheid worden hier alle benadeelde partijen besproken. Naam toegewezen opnieuw gevoegd Rechtbank (EUR) in hoger beroep (EUR) [benadeelde partij 1] BV 528 528 [benadeelde partij 2] NV 6495 - [benadeelde partij 3] BV 1 373,7 5 373,75 [benadeelde partij 4] BV 560 - [benadeelde partij 5] 420 - [benadeelde partij 6] BV 360 - [benadeelde partij 7] 361,562 2 361,56 [benadeelde partij 8] BV 326,403 3 - [benadeelde partij 9] BV 1980 4 - [benadeelde partij 10] BV 240 240 [benadeelde partij 11] BV - 1600 [benadeelde partij 12] BV 210 375,605 5 [benadeelde partij 13] 2500 - Gemeente Maastricht - 5086,096 6 [benadeelde partij 14] BV 52,50 52,50 [benadeelde partij 15] - - [benadeelde partij 16] 250 250 [benadeelde partij 17] BV 552 - [benadeelde partij 18] 100 100 [benadeelde partij 19] BV 653,25 841,50 [benadeelde partij 20] BV 1260 - [benadeelde partij 21] 1000 1000 [benadeelde partij 22] 202,50 202,50 [benadeelde partij 23] - - [benadeelde partij 24] BV 225 - [benadeelde partij 25] NV - 7383,44 [benadeelde partij 26] BV 337,50 - [benadeelde partij 27] BV 57,08 600 1 Uitsluitend gevoegd inzake [medeverdachte 2] (20-010086-05). 2 Geen beslissing door de rechtbank op deze vordering inzake [medeverdachte 3] (20-007943-05), [medeverdachte 4] (20-007944-05 en [medeverdachte 5] (20-007945-05). 3 Idem als noot 2. 4 Inzake [medeverdachte 2] (20-010086-05) is toegewezen EUR 1225. 5 Inzake [medeverdachte 2] (20-010086-05) is in hoger beroep gevoegd tot EUR 210. 6 Vordering is ter terechtzitting rechtbank vermeerderd van EUR 3984,76 tot EUR 5086,09. Ingevolge artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt dat de voeging voortduurt in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg is toegewezen en voorts dat, voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep kan voegen (artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering). In hoger beroep zijn daarom niet meer aan de orde de vorderingen van [benadeelde partij 15] en van [benadeelde partij 23]. De vordering van [benadeelde partij 8] BV is niet meer aan de orde in de zaken [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], aangezien deze vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. De vordering van [benadeelde partij 3] BV is uitsluitend in de zaak [medeverdachte 2] aan de orde. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat in de onderhavige zaak de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op hun aard en ook indien het aantal in ogenschouw wordt genomen, ten koste gaat van een zorgvuldige behandeling van de strafzaak, zodat er geen grond bestaat de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Rechtstreekse schade Ten verwere is aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen uitsluitend betrekking hebben op economische schade als gevolg van het langdurig in de file staan, maar dat de strekking van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging is toegesneden, niet is te beschermen tegen dergelijke schade en dat dit artikel enkel de verkeersveiligheid beschermt. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Ingevolge artikel 361, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering is de benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. In artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Laatstgenoemde bepaling is in de parlementaire behandeling van de Wet-Terwee (Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29; kamerstukken 21 345) als volgt toegelicht: "Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering voegen in het strafproces. Deze omschrijving is ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 1965, NJ 1966, 292, waarin de Hoge Raad een verzekeraar die de schade aan de benadeelde had vergoed en daarmee ingevolge artikel 284 van het Wetboek van Koophandel in alle rechten van de benadeelde terzake van die schade was gesubrogeerd, niet-ontvankelijk verklaarde als beledigde partij, omdat de verzekeraar geen rechtstreekse schade had geleden door het strafbare feit. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derden belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen." (21 345, nr. 3, MvT II, p. 11). In de onderhavige zaak is bewezen verklaard de overtreding van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht door het (medeplegen van) het opzettelijk versperren van de kruising van enkele openbare wegen, terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is. De strekking van artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht is de bescherming van de veiligheid van het verkeer. Het artikel is opgenomen in titel VII van Boek II van het Wetboek van strafrecht, genaamd "Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht". Het versperren van een zeer druk kruispunt, de zogenaamde Geusseltkruising te Maastricht waarop de autosnelweg de A2 uitkomt, op een zeer druk tijdstip (tijdens de ochtendspits) heeft onder meer geleid tot zeer lange files, ook op autosnelwegen, tot verkeerschaos, tot het gebruiken door automobilisten van middenbermen en het vollopen van vluchtstroken van autosnelwegen (waardoor hulpdiensten geen doorgang hadden) en tot kop-staartbotsingen. Het bewezen verklaarde gedrag van onder anderen de verdachte houdt in het versperren van de genoemde kruising. Van dit gedrag was gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten. Automobilisten die in de bovenomschreven verkeerschaos en files terecht zijn gekomen, zijn aan het te duchten gevaar blootgesteld geworden en zijn derhalve getroffen in het belang dat door artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht wordt beschermd. Dit brengt mee dat deze automobilisten gerechtigd zijn om zich te voegen in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, indien zij zelf rechtstreeks schade hebben geleden door het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit. Indien echter de werkgever van de betrokken automobilisten zich heeft gevoegd als benadeelde partij terzake van de door hun werknemer ondervonden vertraging, waarvan de werkgever schade heeft ondervonden, moet worden geoordeeld dat deze werkgever niet rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit. Hiermee is niet gezegd dat de verdachte jegens deze werkgever niet aansprakelijk is voor de schade die de werkgever heeft geleden, maar wel dat de werkgever zijn vordering tot schadevergoeding niet kan indienen in het strafproces. Dit brengt mee dat alle bovengenoemde benadeelde partijen - met uitzondering van de gemeente Maastricht - in hun vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aangezien zij telkens vergoeding vorderen van schade die is ontstaan doordat medewerkers van hun bedrijf in de verkeerschaos en files zijn terecht gekomen. De benadeelde partij gemeente Maastricht De gemeente Maastricht vordert de kosten van het opruimen van de Geusseltkruising, waarbij ook gemeentewegen betrokken zijn. In het licht van het herstel van de verkeersveiligheid zijn dit noodzakelijke kosten. Als wegbeheerder heeft de gemeente rechtstreeks schade geleden door het bewezen verklaarde feit. De verdachte heeft aangevoerd dat hij niet betrokken was bij het storten van afval en puin op de kruising, zodat hij niet aansprakelijk is voor de opruimkosten. Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte heeft in het kader van een voorbereide actie in groepsverband met andere personen en met gebruikmaking van (bij het begin van de actie) op de kruising gestort puin en afval de kruising versperd en versperd gehouden. Dit maakt de personen die aan de versperring hebben deelgenomen hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Daaraan doet niet af dat de verdachte mogelijk niet zelf het puin en afval op de kruising heeft gedeponeerd en mogelijk niet vanaf het eerste begin op de kruising aanwezig is geweest. Voorts doet aan de aansprakelijkheid van de verdachte niet af dat mogelijk nog andere personen, die niet strafrechtelijk zijn vervolgd voor het onderhavige feit, voor dezelfde schade (hoofdelijk) aansprakelijk kunnen worden gesteld. Hoofdelijk aansprakelijke daders kunnen proberen onderling bij elkaar regres te krijgen, maar dit doet niet af aan hun aansprakelijkheid jegens de benadeelde partij. In beginsel kan de gemeente Maastricht in het kader van dit strafproces haar schadevordering indienen. Gelet op het in de zaak [verdachte] (20-007942-05) gevoerde verweer acht het hof echter de vordering niet eenvoudig met betrekking tot enkele schadeposten, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit betreft de posten inzet van materieel en inzet van personeel, waarvan niet eenvoudig kan worden beoordeeld of het gaat om specifiek voor deze werkzaamheden ingehuurd materieel c.q. personeel of om materieel of personeel dat vast in gebruik is bij c.q. in dienst is van de gemeente. Toewijsbaar acht het hof de nota's van [betrokkene 1] (EUR 154,62 en EUR 331,58), [betrokkene 2] (EUR 274 + 19% = EUR 326,06) en [betrokkene 3] minus de post bewaking (EUR 2.841,71). Dit is totaal EUR 3.653,97. Het hof zal terzake van dezelfde schade tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ook hierbij wordt uitgegaan van hoofdelijke aansprakelijkheid. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 47 en 162 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert: Medeplegen van opzettelijk een openbare landweg versperren, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis. Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Wijst de vordering van de benadeelde partij Gemeente Maastricht voor een bedrag van EUR 3.653,97 (drieduizend zeshonderdendrieënvijftig euro en zevenennegentig eurocent) toe. Veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 3.653,97 (drieduizend zeshonderdendrieënvijftig euro en zevenennegentig eurocent). Verklaart de benadeelde partij Gemeente Maastricht in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij Gemeente Maastricht gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de Gemeente Maastricht, Postbus 1992 6201 BZ Maastricht, een bedrag te betalen van EUR 3.653,97 (drieduizend zeshonderdendrieënvijftig euro en zevenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 (drieënzeventig) dagen hechtenis. De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade. De verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd, voor zover zijn mededader(s) deze schade heeft (hebben) vergoed. Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] BV, [benadeelde partij 2] NV, [benadeelde partij 4] BV, [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] BV, [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8] BV, [benadeelde partij 9] BV, [benadeelde partij 10] BV, [benadeelde partij 11] BV, [benadeelde partij 12] BV, [benadeelde partij 13], [benadeelde partij 14] BV, [benadeelde partij 16], [benadeelde partij 17] BV, [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 19] BV, [benadeelde partij 20] BV, [benadeelde partij 21], [benadeelde partij 22], [benadeelde partij 24] BV, [benadeelde partij 25] NV, [benadeelde partij 26] BV, [benadeelde partij 27] BV, niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Veroordeelt voornoemde benadeelde partijen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. J.A. van Zon, voorzitter, mr. J.C.A.M. Claassens en mr. M.A. Wabeke, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.T.W. Looijmans, griffier, en op 27 februari 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.